Stel, je woont met een aantal ouderen in een doodlopend straatje met speciaal voor jouw doelgroep bestemde woningen. De voor je deur aangelegde parkeerplekken heb je altijd gezien als bedoeld voor jou en je medebewoners. Met het toenemen van de parkeerdruk in omliggende straten zie je dat ‘jouw’ parkeerplekken meer en meer worden ingenomen door buitenstaanders. Vooral ‘s avonds en tijdens de weekeinden kom je erachter wat het gezegde ‘opgestaan, plaatsje vergaan’ in de praktijk voor jou betekent. Om te voorkomen dat je bij thuiskomst geen plek meer vindt voor je auto in je eigen straat, trek je er ‘s avonds maar zo min mogelijk op uit. Dat is vervelend, want hiermee komt het onderhouden van je sociale contacten in het gedrang. Je vindt dat het parkeerprobleem waar jij en een aantal van je mede-bewoners mee kampen niet past bij het adagium van de overheid, dat ouderen in staat moeten worden gesteld zo lang mogelijk op eigen benen thuis te blijven wonen. Je legt je probleem voor aan je college van burgemeester en wethouders en wat volgt is een kafkaiaans verhaal dat twee jaar in beslag gaat nemen.

De afloop slaat een extra deuk in je vertrouwen in de overheid. Je hoort tijdens de beantwoording van een vraag in de gemeenteraad  iemand achter de bestuurderstafel min of meer ‘officieel’ verklaren, dat het door jou en je medebewoners aangedragen probleem zich in de praktijk niet voordoet. Daar moet je het mee doen. De volksvertegenwoordigers in de raadszaal horen zwijgend aan hoe je wordt weggezet als brenger van onwaarheid. Dossier gesloten. En op dat antwoord heb je meer dan twee jaar moeten wachten…

Kees Koudstaal