De steun voor een ad-hoctribunaal dat de verantwoordelijken voor de oorlog tegen Oekraïne kan berechten, is goed nieuws. Maar snelheid is nu geboden.

Het voorstel om een ad-hoctribunaal op te richten om berechting van de 'crime of aggression' mogelijk te maken, werd vorig jaar voor het eerst gedaan door de parlementaire assemblee van de Raad van Europa. Het internationaal recht, dat met de illegale inval in Oekraïne op 24 februari 2022 schaamteloos werd geschonden, voorziet nu al in het vervolgen en berechten van de meeste misdaden die met deze oorlog samenhangen.

Allereerst is Oekraïne gerechtigd tot vervolging van misdaden die zijn begaan op zijn grondgebied. Daarnaast hebben andere Europese landen, waaronder Nederland, de mogelijkheid strafrechtelijk op te treden tegen bijvoorbeeld misdaden tegen de menselijkheid. Het in Den Haag gevestigde Internationaal Strafhof is eveneens bevoegd om de binnen zijn mandaat vallende misdaden gerelateerd aan deze oorlog te onderzoeken en te berechten. Inclusief mogelijke strafbaarheid van de hoogste Russische autoriteiten. Het mandaat van het Strafhof voorziet daarnaast ook in het berechten van diegenen die op het hoogste niveau verantwoordelijk zijn voor het begin van de agressie ('crime of aggression').

Maar helaas beperkt dit mandaat zich tot landen die bij het Internationaal Strafhof zijn aangesloten. Rusland noch Oekraïne behoren daartoe. Om bijvoorbeeld de Russische president en zijn regering voor die 'moeder van alle oorlogsmisdaden' voor het Hof in Den Haag te kunnen dagen, zou eerst uitbreiding van het mandaat naar niet-lidstaten nodig zijn. Daarover beslist de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties- en daar heeft Rusland een vetorecht.

Daardoor lijkt een gang voor de 'crime of aggression' naar het Strafhof vooralsnog doodlopend. Dat was voor de leden van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa de reden om al kort na de Russische inval in Oekraïne te pleiten voor het totstandbrengen van een ad-hoctribunaal. Dat gebeurde eerder in de geschiedenis, bijvoorbeeld na de Tweede Wereldoorlog in Neurenberg.

Om zo'n speciaal internationaal gerechtshof voldoende autoriteit, zeggenschap en slagkracht te geven, zijn onder meer brede internationale steun, een solide internationaalrechtelijke basis, intensieve samenwerking met andere internationale gerechtelijke instanties en de Oekraïense justitie, alsmede een stevige financiële en organisatorische basis vereist.

Het goede nieuws is dat er op al deze punten vooruitgang wordt geboekt. Na de aanvankelijke scepsis groeit het besef dat een ad-hoctribunaal wellicht niet moeders mooiste, maar internationaalrechtelijk wel de best mogelijke juridische constructie is, waarmee voorkomen kan worden dat zij die verantwoordelijk zijn voor de agressieoorlog vrijuit gaan. Na de (unanieme) steun in april vorig jaar voor zo'n tribunaal van de in de assemblee vertegenwoordigde leden van de parlementen van de 46 lidstaten, groeit nu ook het aantal regeringen van die lidstaten die het pleidooi voor zo'n tribunaal ondersteunen: Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Scandinavische en Baltische staten en sinds kort ook Duitsland. De Europese Commissie steunde al in december de oprichting van zo'n ad-hoctribunaal.

Tot de landen die al langer nadrukkelijk pleiten voor het volgen van deze weg, behoort Nederland, dat ook in staat en bereid is om het tribunaal te huisvesten in Den Haag, nu al stad van het internationale recht met een groot aantal internationale instanties, waaronder het Internationaal Strafhof.

Onder andere in de voorbereiding van de komende topconferentie op 16 en 17 mei in Reykjavik van de staatshoofden en regeringsleiders van de 46 Raad van Europa-lidstaten kunnen belangrijke stappen gezet worden om ervoor te zorgen dat er uiteindelijk recht gedaan zal worden na alle begane onrecht en een tribunaal aan de slag kan.

Snelheid is geboden, zorgvuldigheid evenzeer. Waar maar mogelijk zal vanuit de Raad van Europa hulp geboden worden bij het totstandbrengen van dit zo belangrijke internationale tribunaal dat ervoor moet zorgen dat straffeloosheid op het hoogste niveau voor het beginnen van een agressieoorlog niet langer een optie is.