Kleinere poppodia, schouwburgen en theaters geven nu al aan dat ze er zonder extra steun volgend jaar simpelweg niet meer zijn. En steeds meer mensen die op die podia horen te staan, verlaten de sector.

De 300 miljoen die het kabinet beschikbaar stelt, houdt hopelijk de grote rechtstreeks door het Rijk gesubsidieerde musea, orkesten en theatergezelschappen overeind. Maar bij het overgrote deel van de sector - zoals de regionale poppodia, de stedelijke schouwburgen en een groot gedeelte van de musea - komt er nauwelijks iets terecht. Ook bereikt deze steun niet de vele zzp'ers en freelancers voor en achter de schermen: musici, acteurs, decorbouwers, technici.

Als we nu niks doen, dreigt een kaalslag waar we nog decennia de gevolgen van gaan ondervinden. Dan blijven we achter met kunst en cultuur in Nederland die blijvend schraler en kleiner is.

Als liefhebbers mogen we dat niet laten gebeuren. Als de crisis voorbij is, willen we weer naar onze favoriete bioscoop kunnen. Weer live om een cabaretier kunnen lachen. Ons weer laten meevoeren op de klanken van Mahler of Lil Kleine. Samen met vrienden en vreemden in de festivaltent kunnen dansen. Dat is waarom we een minister nodig hebben die de pijn van ons allemaal voelt. En gaat staan voor de mensen in de kunst en cultuur die nu moeten knokken voor hun bestaanszekerheid.

Lilian Marijnissen, Lodewijk Asscher en Jesse Klaver.

Dit opiniestuk verscheen in het AD op 27-06-2020