Vergaderingen en conferenties van internationale organisaties zoals het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Commissie vinden bijna dagelijks plaats. Zelden leiden die tot veel ophef. Maar hoe anders was dat bij een aantal recente bijeenkomsten over de ontwikkeling van digitale munten door centrale banken? Het onderwerp is controversieel. Want ja, digitaal geld bestaat al in vele vormen en wordt volop gebruikt, maar dat overheden zich ook in deze wereld gaan mengen met eigen munten, is nieuw. Mensen maken zich onder meer zorgen over hun privacy en de mogelijkheden die overheden zullen krijgen om ‘ongewenste’ transacties te blokkeren.

De Tweede Kamer gaat op 23 november a.s. voor het eerst in debat met Minister Kaag van Financiën over een publieke digitale munt. Dat is rijkelijk laat want invloedrijke personen, zoals onze eigen koningin Máxima, hebben op diverse internationale vergaderingen al uitgesproken voorstanders te zijn van zo’n Central Bank Digital Currency (CBDC). In Europa experimenteert de ECB bovendien al met het technische ontwerp van haar CBDC: de digitale euro. Veel mensen krijgen daardoor het gevoel dat hun volksvertegenwoordigers weinig invloed hebben op dit soort ingrijpende ontwikkelingen en dat belangrijke keuzes elders beklonken worden. Dit tast het vertrouwen in de democratie verder aan.

Op 14 februari brachten 120 wetenschappers en maatschappelijke organisaties uit heel Europa een gezamenlijke verklaring naar buiten. Zij pleitten voor een democratischere benadering bij de ontwikkeling van de digitale euro. De ECB leek tot dan toe de ontwikkeling te benaderen als een puur technische onderneming, die losstaat van sociale of politieke overwegingen. De doelstellingen en ontwerpkeuzes van de digitale euro zijn echter zeer politiek. In de Tweede Kamer nam daarom de roep toe om het ontwikkelingsproces uit de achterkamers te halen en in een openbaar debat te bespreken. Na lang aandringen van Nederland in Brussel kwam dit onderwerp eindelijk op de agenda van de vergadering van de ministers van financiën van de eurolanden, de zogeheten Eurogroep. Hoewel ook deze vergaderingen zelden enige media-aandacht krijgen of enige ophef veroorzaken, stelde dit de Tweede Kamer wel in staat om politieke boodschappen mee te geven aan minister Kaag. Twee oproepen konden in ieder geval op brede steun rekenen van de Kamer: de digitale euro mag zeker niet programmeerbaar zijn en anoniem betalen moet mogelijk blijven, zoals dat bij contant geld nu ook mogelijk is.

De vraag is nu of de Europese instellingen deze breed gedragen Nederlandse wensen serieus nemen. De eerste signalen zijn verontrustend. Zo waren vertegenwoordigers van de nationale parlementen niet uitgenodigd voor een recente ‘high level’ conferentie over de ontwikkeling van de digitale euro in Brussel. Wel uitgenodigd waren Máxima, bestuurders van financiële instellingen en eurocommissarissen. Bovendien neemt de ECB openlijk stelling tegen zeker een van de Nederlandse moties door te zeggen dat zij geen voorstander is van anonieme betalingen. Ongekozen centrale bankiers gaan dus in tegen de wens van een brede politieke meerderheid in ons land, en dat zorgt voor spanning. Ook de Duitse minister van Financiën, Christian Lindner, pleitte recent voor “cash-like privacy”.

Ook een ander belangrijk politiek besluit lijkt nu al genomen zonder dat het debat daarover heeft plaatsgevonden: commerciële banken moeten een belangrijke rol krijgen bij de uitrol van de digitale euro. En dat terwijl bijvoorbeeld ook gekozen had kunnen worden om de digitale euro als alternatief voor commerciële banken in het betalingsverkeer neer te zetten. Dit is wat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 2019 in haar rapport ‘Geld en Schuld’ bepleitte. Een digitaal alternatief zou volgens de WRR een disciplinerend effect hebben op private banken, bijdragen aan stabiliteit en tot meer diversiteit en concurrentie leiden. Op die manier zou ook overheidssteun in de vorm van bijvoorbeeld het depositogarantiestelsel geleidelijk afgeschaft kunnen worden, zodat banken zullen functioneren als private bedrijven en in het geval van mismanagement ‘gewoon’ failliet kunnen gaan.

De digitale euro wordt daarom een test voor de democratie in de EU. Als namelijk aan de ene kant politieke eisen aan het ontwerp openlijk genegeerd worden en aan de andere kant de machtige positie van commerciële banken alleen maar versterkt wordt, dan zal de digitale euro geen zegen worden voor onze samenleving, maar een ondemocratische vloek. Om het rap dalende vertrouwen in de digitale euro, nog voordat die het daglicht heeft gezien, te herstellen zouden de Nederlandse regering en (Euro)parlementariërs zich actiever moeten mengen in het debat en expliciet moeten eisen dat de digitale euro een democratisch en betrouwbaar alternatief voor banken wordt.

Mahir Alkaya is Tweede Kamerlid voor de SP, schrijver van het boek “Van wie wordt ons geld?” en rapporteur digitaal centrale bankgeld voor de Tweede Kamer.

Martijn Jeroen van der Linden is lector New Finance aan de Haagse Hogeschool en promoveerde recent op het design van het geldstelsel in het digitale tijdperk aan de TU Delft.