Dan over hetgeen dat stof heeft doen opwaaien. Namelijk dat er gesproken is in de Trêveszaal over Kamerleden. Maar: dat was geen nieuws, dat viel namelijk al te lezen in het eindverslag van de POK.

Wat we wél dankzij de openbare notulen weten, is de toon waarop er werd gesproken. Dat had niet gemoeten, dat was onnodig, onwenselijk en ongepast. Dat zeg ik ook tegen de bewindspersonen van mijn eigen partij. Alle bewindspersonen hadden hun ogen op de bal moeten houden, niet op de persoon. Wat was de aanleiding voor deze ontstemde reacties? Was het frustratie over de casus of over de Tweede Kamer? Ik vraag het kabinet om daar uitleg over te geven.

Wat dat betreft voel ik me dan ook meer thuis bij de woorden van Sigrid Kaag in de Ministerraad, die stelde dat het een gezond teken is dat er fel wordt gedebatteerd, ook door leden van coalitiefracties.

Maar, zo vraag ik minister-president Rutte, waarom heeft hij zich niet achter háár woorden geschaard?

Waarom was hij het wel eens met zijn partijgenoot Van Nieuwenhuizen, die vond dat het ‘in geen geval acceptabel te noemen is dat coalitiefracties een scherper standpunt innemen dan oppositiefracties?’

Waarom heeft hij dit gesprek als voorzitter van de ministerraad überhaupt toegestaan, en door het te beamen zelfs aangemoedigd?