Vandaag sprak minister Hugo de Jonge in Amersfoort in verband met de dodenherdenking en de herdenking van Kamp Amersfoort.Lees hier zijn volledige speech: Donderdag 12 maart 1942. Op donderdag 12 maart 1942 begon de dag voor Edmund Wellenstein als alle andere. Of nou ja, een dag zoals hij die gewend was door te brengen in de gevangenis in Scheveningen, waar hij sinds twee maanden werd vastgehouden. Edmund was een paar weken eerder in Delft opgepakt door de politie. Ze verdachten hem – terecht – van deelname aan het verzet. Edmund was in staking gegaan toen zijn Joodse hoogleraren van de Technische Hogeschool in Delft geweerd werden. Hij wilde geen omstander zijn van de geschiedenis, zoals die zich voor zijn neus voltrok. Wellenstein wist tijdens de verhoren de schijn van onschuldige student goed op te houden, en echt bewijs had de bezetter ook niet. Maar toch lieten ze hem niet vrij. En op die ijskoude donderdag, op de 12de van maart, reed een vrachtwagen hem met een flink aantal medegevangenen naar de bossen, ergens tussen Leusden en Amersfoort. Wellenstein wist niet wat hem te wachten stond. Hij was vooral onder de indruk van de schoonheid van het gebied. ‘Een landweggetje dat aan weerszijden door een dik besneeuwd bos begrensd wordt, strekt zich voor de auto uit’, schrijft hij later. ‘Het ziet er heerlijk uit.’ Maar achter dat vredige landschap, waar het enige geluid afkomstig was van de vogels en van de wind die ruiste door de bomen, bevond zich de hel. Wellenstein was, zoals honderden voor hem en duizenden na hem, terechtgekomen in schuldig landschap, waar een leven niets meer waard was dan een nummer, een waterige kom soep en 125 gram brood per dag – nog geen twee sneetjes. Edmund Wellenstein was één van de 35 duizend verzetsmensen, gijzelaars, Joden, onderduikers voor de Arbeidseinsatz, en mensen die door de bezetter als asocialen werden gezien, die tijdens de Tweede Wereldoorlog voor korte of langere tijd een gevangene in Kamp Amersfoort was. Gevangenen die werden vernederd om wie ze waren. Gemarteld om wat ze vonden. En uitgehongerd als represaille voor het verzet van onbekenden. Edmund was één van de gevangenen die weigerden toe te kijken bij het leed van anderen. Vanavond herdenken we hier samen het offer dat deze 35 duizend mensen brachten. Samen met het offer van de meer dan 1300 oorlogsslachtoffers die hier op begraafplaats Rusthof en het Russisch Ereveld begraven liggen. Piloten, soldaten, burgers. Jong en oud. Elk iemands vader, elk iemands zoon. Gevallen in de strijd voor hun vrijheid destijds, en voor onze vrijheid nu. Die offers waren groot. Sommigen van u hebben ze aan den lijve ondervonden. De eindeloze, afmattende appèls in weer en wind. De vernederingen. De martelingen. De knagende en alles verscheurende honger. U zag hoe medegevangenen het pek van de daken en de aarde van de grond aten. U zag hoe medegevangen uit hun barak werden gehaald om in de bossen, of op de schietbaan te worden doodgeschoten. En u zag hoe gevangenen vanuit hier per trein vertrokken naar kampen in Duitsland – Neuengamme, Sachsenhausen, Buchenwald. Van hen keerde slechts een enkeling terug. Nee, in kamp Amersfoort werden de nummers die gevangenen kregen niet op de arm getatoeëerd, maar hun ervaringen werden voor het leven in hun ziel geëtst. Vanavond staan we door heel het land stil bij de mensen die het leven lieten in de Tweede Wereldoorlog, en in de strijd voor vrede daarna. We staan stil bij de mensen – de kinderen – die de oorlog niet overleefden. De mensen die geen schijn van kans maakten tegen de wreedheden van anderen. Hier in Leusden en Amersfoort zaten mensen gevangen die zich niet neer wilden leggen bij de haat, de ongelijkheid en het onrecht dat hier tijdens de oorlog zegevierde. Die geen omstander wilden zijn. In Kamp Amersfoort zaten mensen die in verzet kwamen en probeerden anderen het leven te redden. In de geschiedschrijving kregen vooral jonge mannen die rol toebedeeld, maar de werkelijkheid was kleurrijker dan dat. In Zwolle hielden de transporten uit Amersfoort naar Duitsland halt voor de nacht. Een 8-jarig meisje – twee blonde staartjes in het haar – bracht de gevangenen samen met haar moeder op de step stiekem een melkbus échte voedzame soep, getrokken van beenderen die een slager van de Duitsers stal, voor wie hij gedwongen werkte. En toen 101 uitgemergelde, mishandelde en sterk verwaarloosde krijgsgevangenen uit de Sovjet-Unie als propaganda-actie strompelend door Amersfoort gejaagd werden, wekte dat bij de bevolking hier vooral medelijden. Een aantal inwoners van de keistad weigerde werkeloos zoveel leed te aanschouwen en rende tot verbijstering van de SS-ers hun huizen in om die arme stakkers wat te eten te geven. Ook al werd dat ze door de Duitsers verboden. Maar ook hier, aan de andere kant van de snelweg, boden zelfs sommige SS-officieren stil verzet tegen de mensonterende behandeling van de gevangenen. Door ze heimelijk brood of worst toe te stoppen, bijvoorbeeld. Edmund Wellenstein werd in het najaar van 1942 uit het kamp vrijgelaten, zijn straf zat erop. Broodmager maar ongebroken pakte hij zijn verzetswerk weer op. Koos hij er opnieuw voor – met alle gevaren van dien – om geen omstander te zijn. Na de oorlog gaf hij een wetenschappelijke carrière op. Hij wilde blijven strijden voor vrijheid, vrede en democratie. Samen met Max Kohnstamm – een Amsterdamse student die Edmund in Amersfoort had leren kennen – stond hij aan de wieg van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, dat wat nu onze Europese Unie is. Als je voor welvaart en welzijn van elkaar afhankelijk bent, laat je oorlog wel uit je hoofd, was de gedachte. En terecht, onder de landen die zich destijds bij de Europese Gemeenschap aansloten, is nooit meer oorlog geweest. 2018 is het Jaar van Verzet en juist vandaag staan we daar bij stil. Het verhaal van Edmund Wellenstein, het verhaal van al die mensen die zich het lot van anderen aantrokken, nodigt ons uit ons af te vragen: wat had ik, wat hadden wij gedaan, als we in zijn situatie zaten? En hoewel we vandaag niet onder bezetting leven, maar in een open en democratische rechtstaat, is ook nu die vraag relevant, want de strijd voor vrijheid stopt nooit. Ook vandaag is onze vrijheid fragiel. Natuurlijk, we hebben bij wet geregeld dat discrimineren verboden is, dat haat zaaien niet mag, en dat we mogen zeggen wat we denken, en geloven wat we willen. Maar wetten maken geen samenleving. Mensen doen dat. En dus zal de vrijheid om te zijn wie je bent, om te geloven wat je wilt, om te zeggen wat je denkt in de eerste plaats door ons zelf vorm en inhoud moeten worden gegeven. En moeten worden verdedigd. Want ook vandaag behoeven die vrijheden bescherming. En dat beschermen van die prachtige waarden begint elke dag opnieuw. Op het schoolplein, op de straat, in de Kamer, bij mij, bij u, bij elk van ons. We kunnen – en móeten – allemaal verantwoordelijkheid nemen voor de waarden die vandaag zo vanzelfsprekend lijken, maar zo kwetsbaar zijn. En dat kan al in het klein. Door mensen niet buiten te sluiten, maar de kring groter te maken. Door onze onderlinge verschillen niet uit te vergroten, maar te willen zien wat ons bindt. Door niet weg te kijken, maar op te staan als anderen in de verdrukking komen. Door geen omstander te zijn. En door de verhalen van Edmund Wellenstein – en al die anderen die getuige waren van de Tweede Wereldoorlog – te blijven vertellen. Want die verhalen laten zien dat kwaad, dat onrecht, dat haat vrij spel krijgt, als wij onze handen in onze zakken steken. Onze blik op de grond richten. Gelukkig laten die verhalen ook zien dat er altijd mensen zijn die niet wegkijken, maar op onrecht afstappen. Samen met die mensen, kunnen we heel ver komen. En dat is waar we elke dag opnieuw voor moeten kiezen. Want alleen zo nemen we onze vrijheid en democratie op onze schouders en alleen zo doen we recht aan al die mensen die hier – en elders – voor onze vrijheid gevallen zijn. Dank u wel.