Gemeenten kunnen voor sommige gebouwen, zoals sportacommodaties en dorpshuizen, een lager tarief voor de onroerendezaakbelasting (ozb) rekenen, maar er bestaat onduidelijkheid over de regeling. Het maakt de ozb-heffing ingewikkelder en brengt risico’s met zich mee. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) vraagt minister Ollongren (Binnenlandse Zaken, D66) om opheldering.

Veel vragen

Dankzij een amendement van Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt (CDA) kunnen gemeenten sinds 1 januari 2019 voor instellingen met een ‘sociaal belang’ het lagere woningtarief rekenen in plaats van het hogere tarief voor niet-woningen. Maar het amendement, schrijft de VNG, ‘roept zo veel vragen op dat de VNG haar leden adviseert te wachten met toepassing, totdat de gewenste duidelijkheid er is.’

Wetswijziging noodzakelijk

De VNG vroeg eind 2018 staatssecretaris Snel (Financiën, D66) om een overleg over de reikwijdte van de regeling (de toelichting van het amendement zou veel meer mogelijkheden bieden dan de wettekst). ‘De conclusie van dat overleg is dat een wetswijziging noodzakelijk is om dit goed te regelen’, schrijft de VNG nu. Als gewacht moet worden op een wetswijziging blijft de onduidelijkheid voorlopig bestaan.

Onduidelijkheid

Behalve de reikwijdte bestaat er onduidelijkheid over de interpretatie, uitvoerbaarheid en (financiële) gevolgen. Zo vraagt de VNG zich af of de regeling rechtmatig en doelmatig is, welke instellingen allemaal onder de regeling vallen, of een subsidie niet een eenvoudiger middel zou zijn waarmee hetzelfde resultaat bereikt kan worden, en of de regeling wel uitvoerbaar is vanwege de vele mogelijkheden die de toelichting toelaat. Ook geeft de VNG aan dat de huidige computersystemen niet toegerust zijn om een woningtarief te koppelen aan niet-woningen.