In december 2017 meldde het raadsvoorstel over de verplaatsing van het aan de Drakenburgerweg gelegen Gasontvangstation, dat uit bodemmonsters was gebleken dat de grond onder en nabij de Belt ernstig was vervuild. Omdat dit eerder in 2007 ook speelde en het toenmalige college beloofde de situatie op en rond de Belt voortaan middels monitoring scherp in de gaten te zullen houden, stelden wij aan de verantwoordelijk wethouder De Koning tijdens de raadsvergadering van 7 december 2017 de vraag wat die onderzoeken in de voorbije jaren hadden opgeleverd. De wethouder liet ‘volmondig’ weten dat de Belt in de afgelopen jaren regelmatig was gemonitord, maar dat zij de uitkomsten van die onderzoeken niet kende. Zij zegde toe de raad daar schriftelijk over te informeren. Uit die informatie bleek dat de werkelijkheid anders in elkaar stak dan de wethouder eerder aangaf. Tussen 2007 en 2017 was de Belt in het geheel niet gemonitord. Uiteindelijk leidde het niet nakomen van de gedane belofte vorig jaar maart tot een raadsbreed gesteunde BOP-motie. Daarin kreeg het college het verzoek

“op zo kort mogelijke termijn door een gekwalificeerd onderzoeksbureau onderzoek te laten uitvoeren naar de bodem- en watergesteldheid op, onder en tot op in elk geval een afstand van vijftig meter buiten de grens van de voormalige vuilstortplaats De Belt en de raad te informeren over de uitslag van dat onderzoek en tegelijkertijd aan te geven of periodieke monitoring van de situatie op, onder en rond De Belt al dan niet gewenst is.”

Inmiddels kan worden vastgesteld dat het begrip ‘op zo kort mogelijke termijn’ tamelijk rekbaar is, althans voor het college. Wat is het geval. Tijdens de raadsvergadering van 28 november informeerde de VVD naar de voortgang van het onderzoek. De wethouder liet weten dat het in de bedoeling lag ‘daarmee dit najaar aan de slag (te) gaan’. De ontstane vertraging had van doen met het feit dat er eerst in samenspraak met het Waterschap en de RUD een goede opdracht moest worden geformuleerd, zo zei de wethouder, die daar nog aan toevoegde:

“We zitten nu in het offertetraject en we verwachten de komende periode dat er daadwerkelijk onderzoek plaatsvindt en dat als er geen strenge vorst optreedt we in januari de resultaten hebben.”

De wethouder:

http://bopbaarn.nl/bopbaarn.nl/wp-content/uploads/2019/02/Antwoord-wethouder-De-Koning.mp3

Omdat er jl. 30 januari nog geen onderzoeksresultaten waren gedeeld met de raad vroeg de BOP staande de raadsvergadering aan vervangend wethouder Van Roshum hoe de onderzoeksvlag erbij hing. Logischerwijze moest hij gelet op zijn waarnemerschap het antwoord op die vraag schuldig blijven, maar hij zegde toe daar in een memo nader op terug te komen. In die op 6 februari van het college ontvangen notitie staat ondermeer te lezen:

‘Na  het  aannemen van de motie hebben wij met de RUD en het Waterschap Vallei en Eem overleg gehad over de exacte opdrachtformulering voor dat onderzoek, om uw vragen op een juiste wijze te vertalen naar onderzoeksvragen. Met deze afstemming tussen de  betrokken instanties was enige tijd gemoeid. Rond de beantwoording van vragen uit uw raad over de voortgang, op 28 november 2018, kreeg de medewerker die dit dossier behandelt te maken met onvoorzien veel extra werk op een ander dossier, waardoor het bodem- en wateronderzoek tijdelijk iets minder aandacht kreeg. In januari van dit jaar is het weer opgepakt.’

Plaatje van de Belt

Het college laat nog weten dat het onderzoek inmiddels is gestart en dat de onderzoeksresultaten komende maand april met de raad zullen worden gedeeld. Dat het college met een verwijzing naar de beantwoording van in december 2017 door de BOP gestelde vragen

‘geen concrete signalen zijn dat het water langs de voormalige vuilstort niet nadelig beïnvloed was’

, komt – ervan uitgaande dat het woordje ‘niet’ per abuis in het citaat terecht is gekomen – niet overeen met de werkelijkheid. Immers, op 7 november 2006 liet de dienst Water en Milieu van de Provincie Utrecht het college weten dat onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater op en rond de de voormalige stortplaats liet zien dat

“het grondwater in de stort is sterk verontreinigd met nikkel, arseen en minerale olie. De monitoring laat zien dat er verspreiding van de verontreiniging in het grondwater heeft plaatsgevonden vanuit de stort (overschrijding van de streefwaarde voor barium en chroom en een enkele gehalogeneerde koolwaterstof).”

Dat was precies de reden waarom het toenmalige college aankondigde de Belt en zijn omgeving voortaan ‘sterk in de gaten’ te zullen houden.

Over de kwalitatieve rol die de wethouder in dit dossier speelde, valt veel te zeggen. Eerst gaf zij in december 2017 de raad onjuiste informatie over het monitoren van de Belt in de periode 2007-2017 en vervolgens informeerde zij afgelopen november de raad zo mistig dat het leek alsof de offerteprocedure al in gang was gezet en dat het onderzoek op punt van beginnen stond. Daar was geen sprake van. Navraag leert dat er eerst afgelopen 25 januari offerteaanvragen zijn verstuurd door de gemeente. Los van het feit dat er in dit dossier sprake is van een wethouder die de raad onbekwaam informeerde, is het bedroevend dat het verzoek van de raad om op zo kort mogelijke termijn een onderzoek in te stellen naar de bodem- en watergesteldheid op en rond de Belt pas bijna een jaar later na dato leidde tot een concrete onderzoeksopdracht. Gelet op de politieke moraal van vandaag de dag laten wij het bij deze constatering en zien wij liever de onderzoeksresultaten snel tegemoet dan mogelijk bestuurlijke excuses…

Kees Koudstaal, fractievoorzitter