Toespraak van fractievoorzitter Piet Kraan

Lieve Marian, Mitch, Michelle en Remi, Mevrouw Lodder, familie, geachte aanwezigen

Het is nu een kleine twee jaar geleden dat wij van de LPM voor het eerst echt met Cees kennismaakten. Jullie kwamen toen voor het eerst bij de fractie praten over de servicebus, weet je nog? En toen jullie weg waren keken wij elkaar eens aan : wat een lieve mensen en wat een zeldzame zuivere betrokkenheid. Open, eerlijk, snel van begrip, de juiste menselijke maat, het was er allemaal en nog veel meer. Het klikte dan ook gelijk. Er was wederzijdse herkenning. Al gauw was Cees bijna elke fractievergadering erbij. Onze manieren bevielen hem wel en de zijne bevielen ons. Ze waren ver dezelfde.

Cees kwam bij onze familie van de LPM en was onmiddellijk thuis bij ons . Bescheiden, integer, kordaat, beslist, verbindend, open, we konden ons geen beter familielid wensen.

En toen we later in een gesprek vroegen wat hij zou willen doen in de politiek bij ons keek hij ons recht aan, vouwde zijn handen en zei eenvoudig: voor jullie? Alles.

Toen we hem zeiden dat bij ons iedereen begon met folderen lachte hij en zei: nou, dan begin ik toch met folderen? En ons helpen met problemen, vroegen wij? Zeg het maar zei Cees, wat voor dossier het ook is, ik help. En als we nu een fractieassistent nodig hebben? Dat doe ik ook graag zei Cees. En raadslid? Ja hoor, natuurlijk zei Cees. En wethouder? Ook dat graag zei Cees.

Het is uiteindelijk het wethouderschap geworden. Al voor de verkiezingen was hij onvermoeibaar in touw met het zwembad in Arnemuiden, met het verkiezingsprogramma, met de servicebus, met de website, met het sociale domein waar hij,ons lief mensenmens, zijn hart aan had verpand, met de verkiezingen zelf, met de folders, teveel om op te noemen. Na de verkiezingen ging hij samen met Wim en mij gedreven de formatie in. Evenwichtig, rustig, met oog en oor en hart en tijd voor allen maar wel gedreven en hij was zo blij dat alles lukte.

Het wethouderschap was hem op het lijf geschreven.

Cees was thuisgekomen waar hij hoorde. Bij de mensen om de mensen. Thuisgekomen waar hij wilde zijn. Bij ons voor anderen.

Thuisgekomen waar hij kon doen wat hij het beste deed: verbinden en helpen met verstand, met gevoel en met goedheid.

Cees was thuisgekomen.

Nee, alles waar Cees voor stond is niet weg.

Dat zullen wij koesteren, bewaren, voortzetten, meenemen.

Maar die zaterdag is onze Cees, een oprecht en goed mens, uit ons aller midden, schijnbaar zinloos, schijnbaar redeloos, schijnbaar nutteloos, weggerukt en wij allen zijn daar veel, heel veel minder van geworden.

Er is in ons hart even geen zucht,

die stil het water aaide.

Even geen liefelijke rust,

waarin de bloemen zingen,

het leven is even niet kalm gekust.

Want Cees is weg.

De nacht omfloerst nu de korte dag,

verhult wat ieder mens nu toch zag:

grote, steile, zwarte muren,

wind ertussen, kleumend guren,

Cees is weg.

Maar In die korte flits van zijn leven

brandde wel een vocht vol heilig beven,

En stuurde Cees licht tussen muren

Met flintervonken en spiraluren.

En toch.

Onze Cees is weg.

Geef ons allen dan de woorden om te vertellen

dat waarde niet in opeenhoping ligt,

dat stilte ook verblijft waar stormen razen,

dat eeuwigheid heerst waar een tel verloopt.

Want Cees is toch weg.

Geef ons dan ook maar die dingen die ons zeggen

dat iets nooit helemaal weg is of voorbij,

dat liefde en warmte er voor altijd zijn

want juist dat voelen we nu even niet.

Geef ons dan ook nog maar de vastheid van oneindig,

de zekerheid van eeuwigheid,

zodat wij altijd dit kunnen zeggen:

Lieve Cees, wij hebben samen naast elkaar bestaan,

Je bent van ons geworden

en nimmer, nimmer, nimmer zullen we je vergeten.

Nu leggen wij dan hier, in ons korte leven

even ons hoofd, ons hart en onze ziel terneer.

Want het loslaten van Cees kost veel, heel veel pijn, verdriet en zeer.

Naar Eindewegen moest je gaan,

het is zo mooi gelegen

In het bijna nachtelijk avondrood.

Naar Eindewegen moest je gaan,

door wind, door storm, door regen

En nu dan ook,die rotzaterdag, nog door de dood.

Lieve Cees,

je ging en

gekreukt, verdrukt, vergruizeld,

in stukjes kwam je daar aan,

vertuimeld en verduizeld.

Je richtte je daar op en stond en je keek nog om naar ons

en naar de nu zo verre bergen van je aards bestaan,

waarvoor je hebt gebeefd, waarin je zo intens en zo goed hebt geleefd.

We zien je daar staan Cees en we zwaaien nog naar je en je zwaait terug

en we horen je woorden als flarden van verre: tot ziens allemaal, tot ziens lieve mensen.

En de bomen uit de laan

der eeuwigheid

neigen zich nu naar je toe;

‘Kom kom, lieve Cees en zullen we maar eens gaan?

We omstrengelen je met zilvergroen

en we dekken je wel toe

alsof je heel heel veel langer hebt geleefd’.

Dag lieve Cees.

Als een eeuw een seconde mag zijn, wacht dan nog maar even. We zijn zo bij je en dan gaan we met zijn allen samen verder.

Dag Cees. Tot straks.