SCHRIFTELIJKE (Vervolg)VRAGEN IN GEVOLGE ARTIKEL 39 RvO

Aan: Het college van B&W

Onderwerp: Onderzoek naar alternatieve woningbouwlocaties/Bronsgeest

Datum: 6 juni 2020

Aanleiding

Op 30 april jl. stelde de fractie van D66 schriftelijke vragen over het door het college aan de Raad voorgespiegelde onderzoek naar alternatieve woningbouwlocaties voor Bronsgeest, een en ander zoals vermeld in de aan de Raad aangeboden collegebrief van 9 augustus 2019, verzonden 12 augustus 2019, met als onderwerp “Deltaplan woningbouw en Bronsgeest”.

De inhoud van deze brief en de door het college voorgestelde oplossingsrichting is voor de coalitiepartijen aanleiding geweest om tijdens de behandeling van dit onderwerp in de raadsvergadering van 24 september 2019 een motie in stemming te brengen waarbij steun wordt verleend aan de inhoud van deze brief, alsmede de door het college voorgestelde oplossingsrichtingen en daarmee de locatie Bronsgeest slechts ten dele te benutten voor woningbouw.

De genoemde collegebrief van 9 augustus 2019 vermeldt onder meer het volgende.

“Ons college is tegelijkertijd bestuurlijk in overleg getreden met de provincie over een verkenning naar potentiele alternatieve locaties voor Bronsgeest. Naar aanleiding hiervan is de afspraak gemaakt om gezamenlijk een opdracht te verstrekken aan een onafhankelijk bureau om deze verkenning uit te voeren. Ook worden er afspraken gemaakt over de coördinatie van de bestuurlijke besluitvormingsprocessen van de provincie en onze gemeente.”

Uit de antwoorden van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op vragen van D66 Statenlid A.T. van Rijnberk d.d. 14 januari 2019 nr. 3580 aangaande het onderwerp Woningbouwlocatie Bronsgeest blijkt echter dat gedeputeerde Bom-Lemstra zich slechts bereid heeft getoond om te kijken of er mogelijkheden zijn om een onderzoek naar alternatieve locaties te starten binnen de provinciale kaders. “Verdere bestuurlijke afspraken zijn daarover in dat overleg niet gemaakt. In het gesprek op 14 juni 2019 is door de gedeputeerde geen toezegging gedaan.”

Voorts meldt GS bij het antwoord op vraag 36: “Wij gaan uit van het geldende provinciale Omgevingsbeleid, waarbij de provinciale Omgevingsvisie, de door Provinciale Staten vastgestelde zogenoemde “3-hectare kaart”, de provinciale Omgevingsverordening en de door ons college goedgekeurde regionale woonvisies leidend zijn”.

Samenvattend: er is geen sprake van enige afspraak met de provincie zoals vermeld in de collegebrief van 9 augustus jl. en er is geen sprake van een gezamenlijke opdracht om een verkenning uit te voeren naar alternatieve locaties. Evenmin is sprake van enige toezegging van bestuurlijke zijde van de provincie.

Conclusie: van de zijde van de provincie is tot op heden geen enkel serieus perspectief geboden op een vervangende woningbouwlocatie voor Bronsgeest.

Het college beantwoordt onze schriftelijke vragen d.d. 19 mei jl. op een wijze die geheel voorbijgaat aan de werkelijkheid en de suggestie wil wekken “dat zij van de prins geen kwaad weet”.

Zo toont het college zich “aangenaam verrast” dat de gedeputeerde bereid bleek om onderzoek te doen naar alternatieve woningbouwlocaties voor Bronsgeest binnen de provinciale kaders, terwijl het college zich juist inspant om medewerking te verkrijgen voor woningbouw buiten de provinciale kaders, bijvoorbeeld op de locatie Achterweg. Zie in dit verband ook de collegebrief d.d. 3 december 2019 aan Provinciale Staten van Zuid-Holland waarin wordt gemeld: “Ons college heeft een drietal alternatieve locaties aangewezen (het Achterweggebied, Vinkeveld Zuid en de Nes) en heeft inmiddels op genoemde gronden een voorkeursrecht gevestigd op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten.”

De aan de Raad gerichte collegebrief vermeldt onder meer: “Vooruitlopend op nog te maken keuzen voor alternatieve locaties voor Bronsgeest, is inmiddels een traject gestart om prijsopdrijving te voorkomen. Voor percelen in De Nes, Vinkeveld Zuid en het Achterweggebied is onlangs besloten een zogenoemd voorkeursrecht gemeenten te vestigen.”

Het provinciaal ruimtelijk (omgevings)beleid is vastgelegd in het Programma Ruimte: https://www.zuid-holland.nl/publish/pages/22990/programmaruimte.pdf

Binnen deze beleidskaders is de woningbouwlocatie Bronsgeest wel verankerd, echter, de door het college beoogde BSD-locaties Achterweg en De Nes uitdrukkelijk niet.

Dit verklaart ook de houding van de provincie in het gevoerde ambtelijk overleg over alternatieve woningbouwlocaties op 21 februari 2019. Het verslag van dit overleg vermeldt:

“De gebieden in Noordwijk buiten BSD bestaan verder vrijwel geheel uit bollengrond, beschermd grasland, recreatiegebied of (reservering voor) natuur. Ook het Middengebied/De Nes, zij het dat een deel daarvan in het Programma Ruimte staat als bouwlocatie meer dan 3 ha, ligt buiten BSD. Binnen de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 zijn geen nieuwe buitenstedelijke bouwlocaties mogelijk.

Voor nieuwe, buiten BSD gelegen, uitleglocaties is er dus in Noordwijk geen ruimte. Ook passen nieuwe locaties buiten BSD, om de al eerdergenoemde redenen, slecht binnen het provinciale ruimtelijke beleid.”

Ter illustratie: Recent heeft het College van Gedeputeerde Staten op basis van hetzelfde actuele beleid een streep gezet door een buiten BSD gelegen woningbouwlocatie in de noordrand van Alphen a/d Rijn.

Vragen

1. Onderschrijft u onze conclusie dat het actuele ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in het Programma Ruimte ? (https://www.zuid-holland.nl/publish/pages/22990/programmaruimte.pdf)

2. Onderschrijft u de conclusie dat het actuele provinciaal omgevingsbeleid de locaties Achterweg, De Nes en Vinkeveld Zuid als buiten BSD gelegen locaties beschouwt waar woningbouw ongewenst is?

3. Onderschrijft u de conclusie dat daarmee woningbouw op de locaties Achterweg, De Nes en Vinkeveld Zuid buiten de provinciale (beleids)kaders valt?

4. Onderschrijft u de conclusie van Gedeputeerde Staten dat met betrekking tot alternatieve woningbouwlocaties buiten BSD geen sprake is van enige toezegging van bestuurlijke zijde?

5. Deelt u – bij nader inzien – onze conclusie dat u de Raad met de brief van 9 augustus 2019 onjuist heeft geïnformeerd ten aanzien van vermeende bestuurlijke toezeggingen van de zijde van de provincie?

6. Deelt u onze conclusie dat de Raad op 24 september 2019 – naar thans blijkt – op onjuiste gronden c.q. aannamen tot besluitvorming is gekomen?

7. Deelt u onze conclusie dat ook de onderliggende motivering voor de besluitvorming rondom de toepassing van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten (WVG) op gronden voor alternatieve woningbouwlocaties ondeugdelijk blijkt?

8. Welke conclusies verbindt het college aan haar handelen in dit dossier?

Fractie D66 Noordwijk,

Dick Gutlich