Bergen op Zoom, 13 september 2019

Aan het College van Burgemeester en Wethouders der Gemeente Bergen op Zoom

BETREFT: ZORGEN OVER HET IMAGO VAN OPENBAARBESTUUR, KENMERK LVDK/19014.

Geachte Burgervader,

U wordt geacht de hoeder te zijn van de integriteit van het openbaarbestuur in Bergen op Zoom. In die voege richt ik deze brief aan u. Verbijsterd wandelde ik gisteravond na de raadsvergadering naar huis. Wat had ik meegemaakt? Wat had ik waargenomen? Bij een onderwerp dat inhoudelijk geen enkele fractie nog politiek beroerde gebeurde iets ongelofelijks. Een wethouder was voornemens, nog voordat een verordening was aangenomen, deze feitelijk te negeren en zag ik in zijn gezichtsuitdrukking verbazing/ongeloof dat ik daarop reageerde zoals ik deed. Hij zag de afwijking van het te benoemen aantal leden kennelijk niet als een schending van de verordening. Ik zag het als een, hopelijk onbedoelde, schoffering van de wetgever (de gemeenteraad van Bergen op Zoom). Ik waag het niet de gedachten van een wethouder te lezen uit zijn gedrag. Maar ik vraag mij af wat is de oorzaak dat een wethouder kan denken dat hij af mag wijken van de inhoud van een verordening?

Kende hij de inhoud niet?

Ziet hij een verordening slechts als een middel, of een noodzakelijk kwaad, om aan de slag te gaan?

Denkt hij een eigen bevoegdheid te hebben om van een verordening af te wijken of voelt of voelde hij zich niet beperkt door de verordening?

Wat is er vooraf gegaan aan de opvatting of het voorgenomen gedrag van de wethouder?

Zijn er in deze door de wethouder ambtelijke adviezen gevraagd?

Zo ja, wat waren deze?

Zo nee, waarom niet?

Zijn er ongevraagde ambtelijke adviezen gegeven aan de wethouder?

Zo ja, wat waren deze en hoe is de wethouder daarmee omgegaan?

Zo nee, waarom zijn er geen ongevraagde ambtelijke adviezen gegeven?

Zijn er voor ambtenaren drempels om ongevraagde adviezen te geven?

Ik vraag mij in ernst af hoe dit soort zaken op collegeniveau behandeld worden?

Is het collegeleden bekend dat zij zich moeten houden aan wet en regelgeving dus ook aan verordeningen?

Spreken collegeleden elkaar hier op aan?

Zo ja, waarom gebeurde dit dan niet in dit geval?

Juist als een wethouder in de raad iets zegt wat in strijd is of zal zijn met vastgestelde of vast te stellen regelgeving verwacht ik uw directe en onverbiddelijke ingrijpen.

We kunnen integriteitsregels vaststellen wat we willen maar als zelfs wethouders menen de regelgeving te kunnen negeren is er iets structureel fout.

Een tweede zaak waar ik op wil wijzen is alles wat er is gebeurd rond de verkoop van gronden en de prijsbepaling rond Brasserie de Berk. Eerder schreef de BSD daar over in september 2018 LVDK 18033 en in oktober 2018 LVDK 18035. Met verbazing heb ik heden ochtend het taxatierapport gelezen op basis waarvan de verkoop heeft plaatsgevonden. Een college bestaande uit u en vijf voormalige raadsleden kan in alle ‘onschuld’ verwijzen naar een dergelijk rapport en besluiten tot een transactie tegen de vermelde prijs, zonder zich af te vragen hoe zouden raadsleden, burgers of bedrijven dit vinden of wat is de realiteitswaarde van de plannen van de koper?

Voor een transactie in 2018 wordt een peildatum gehanteerd van 3 november 2015! Wat is hier de motivatie?

Waarom wordt in tegenstelling tot de verkoop van gronden aan andere bedrijfstypen hier uit gegaan van de residuele grondwaarde?

Waarom worden andere gronden met een (uiteindelijke) bedrijfsbestemming tegen een vaste grondprijs verkocht? Of is het beleid nu dat alle gronden tegen een residuele grondwaarde verkocht gaan worden?

Op basis van een volgens de taxateur niet realistisch plan wordt er zelfs een negatieve grondwaarde berekend en ook bij een minder onrealistisch plan komt er een lagere grondwaarde uit dan de uiteindelijk berekende. Geloof u in sprookjes?

Wat gebeurt er als een burger of een ander bedrijf met een prachtig plan komt dat financieel onhaalbaar is (zoals de taxateur concludeerde over het plan van de Berk) verkoopt het college dan ook voor de waarde op of nabij de residuele grondwaarde en ondersteunt u dit dan als hoeder van de integriteit?

Zo nee, waar is dan het gelijkheidsbeginsel?

De BSD-fractie vraagt zich in ernst af hoe het college tot besluitvorming komt en hoe uw rol als hoeder van de integriteit en het imago is.

Twee voorbeelden binnen 24 uur waarvan ik mij afvraag is dit gewoon? Is er dan niemand in uw college of van uw adviseurs die zich afvraagt “is dit uitlegbaar?”. Is dit politiek-bestuurlijk verantwoord? Wat voor indruk maakt dit op raadsleden of op de burgerij? Schort er iets aan hoe ik als hoeder of het college functioneer in relatie met de burgerij, met de raad of met de ambtelijke adviseurs? Kortom was er een politiek-bestuurlijke of imagoanalyse bij dit soort besluiten of voorgenomen handelswijze?

Ondergetekende is een oude man. Die vast niet meekan met de nieuwe tijd en werkwijze van ‘moderne’ bestuurders maar ik constateer een structurele ondermijning van het politieke imago door degenen die de wet zouden moeten houden en het imago zouden moeten koesteren.

Uw reactie/ handelen afwachtend,

met vriendelijke groet,

namens de BSD-fractie,

Louis van der Kallen.