De woningnood in Amersfoort is groot. Vriend en vijand zijn het er over eens dat dit een urgent maatschappelijk probleem is. De gemeente heeft daarom in 2019 mede op ons initiatief het ‘Deltaplan Wonen’ opgesteld. Hierin is onder meer vastgelegd dat we tot 2030 jaarlijkse ca. 1000 nieuwe woningen moeten bijbouwen. Dat gebeurt zoveel mogelijk binnen de bestaande stadsgrenzen. Aan deze inbreiding zitten wel grenzen. Het mag niet ten koste gaan van het groen en de leefbaarheid in de stad en het is belangrijk dat de verbinding tussen de stad en het omliggende landschap behouden blijft.  Bovendien is de stad in 2030 niet uitgegroeid. Het moment komt daarom in beeld dat we - ook als GroenLinks - moeten gaan denken over bouwen buiten de ‘rode contouren’, zoals in Vathorst Bovenduist.

Duurzame en sociale visie op groei

Kortom, we hebben een visie nodig die antwoord geeft op de vraag hoe we om willen gaan met de groei van de stad. Amersfoort is een prettige, leefbare en inclusieve stad waarin plek is voor iedereen. En dat willen we graag zo houden. Tegelijkertijd komen er veel nieuwe uitdagingen op ons af. Bijvoorbeeld op het gebied van biodiversiteit, duurzaamheid, klimaatadaptatie, energieneutraal bouwen en nieuwe vormen van mobiliteit en ook op sociaal gebied, zoals de betaalbaarheid van woningen, het tegen gaan van segregatie, de vergrijzing van de samenleving en veranderingen in de zorg. Dit zijn typische ‘GroenLinks-thema’s’ en in die zin hebben we als partij de tijdsgeest mee. We kunnen (of moeten dus eigenlijk) daarom vooroplopen in de totstandkoming van een duurzame en sociale visie op de groei van de stad.

Werken aan zo’n visie zal ons als GroenLinks ook voor dilemma’s plaatsen. Onze doelen en idealen zijn immers niet altijd zonder meer te realiseren en soms zijn ze ook strijdig met elkaar. We zullen op onderdelen onze opvattingen over wat een duurzame en leefbare stad is wellicht moeten bijstellen en mogelijk lastige keuzes moeten maken. We gaan dat niet uit de weg en vinden het belangrijk om hierover met elkaar het gesprek aan te gaan. Binnen onze partij en ook daarbuiten. Dit stuk is onze aanzet tot dat gesprek.

 

De groei van de stad in historisch perspectief

Amersfoort is een stad waar veel mensen willen wonen. Onze centrale ligging dichtbij grote steden als Amsterdam en Utrecht maakt dat we voor veel mensen uit het noorden en oosten van het land de poort naar de Randstad zijn. In combinatie met de uitstekende verbindingen over zowel de weg als het spoor maakt dat Amersfoort tot één van de best bereikbare steden van het land. Onze gunstige ligging op de flank van de Utrechtse Heuvelrug in het overgangsgebied naar het weidse polderlandschap van Arkemheen-Eemland zorgt bovendien voor een zeer aantrekkelijke leefomgeving. De afgelopen jaren zijn er bovendien steeds meer mensen uit Utrecht en Amsterdam - die daar geen betaalbare woonruimte meer kunnen vinden - uitgeweken naar Amersfoort.

Geen wonder dus dat veel mensen hier willen wonen. Dat is ook terug te zien in de groei van het  inwonertal van Amersfoort sinds de Tweede Wereldoorlog. Amersfoort is in een slordige 80 jaar tijd in razend tempo uitgegroeid van een bescheiden provinciestadje met ca. 50.000 inwoners tot een stad van bijna 160.000 inwoners nu. Desondanks is Amersfoort een leefbare en aantrekkelijke stad gebleven. Een enorme prestatie, die we hebben te danken aan het lef en de visie waarmee Amersfoort deze groei heeft aangepakt: door groei te zien als een kans in plaats van een bedreiging en door vooruitstrevende architecten en stedenbouwkundigen als Ashok Bhalotra (de ontwerper van Kattenbroek) in te vliegen om de groei van de stad in goede banen te leiden.

Zo hebben we onze stad ‘smoel’ gegeven. Amersfoort heeft niet voor niets voor veel andere steden gediend als voorbeeld en inspiratiebron voor ‘hoe het ook kan’.

Natuurlijk is niet alles even succesvol uitgepakt: iedereen die Amersfoort wat beter kent, kan ook de plekken aanwijzen die - achteraf bezien - niet helemaal goed uit de verf zijn gekomen, of die soms zelfs ronduit zijn mislukt. Maar al met al is Amersfoort een stad die op een bewonderenswaardige manier is omgegaan met de groei die zij heeft doorgemaakt.     

Deze groei zal zich de komende jaren doorzetten. Ook al neemt de bevolkingsgroei landelijk gezien waarschijnlijk af, de trek naar de stad zorgt ervoor dat aantrekkelijke regio’s als Amersfoort blijven groeien. De doelstelling in het Deltaplan om tot 2030 ca. 1000 woningen per jaar bij te bouwen is ambitieus en tegelijkertijd niet eens voldoende om de grote woningnood op korte termijn op te lossen. Daarnaast blijven we ook in de periode na 2030 doorgroeien. Zeker zolang grote steden in de buurt zoals Amsterdam en Utrecht moeite houden om te voorzien in voldoende woonruimte. Zo becijferde de provincie Utrecht onlangs in de Provinciale Omgevingsvisie dat ook in de periode 2030-2040 behoefte is aan ruim 10.000 extra woningen in de regio Amersfoort.           

De vraag is dus niet zozeer of, maar vooral hoe Amersfoort de komende decennia verder gaat groeien. We hebben - net als de afgelopen 80 jaar - ook voor de komende 20 jaar lef en visie nodig om de groei van Amersfoort in goede banen te leiden en te zorgen dat Amersfoort een duurzame, inclusieve en leefbare stad blijft. Als GroenLinks willen we hierin graag het voortouw nemen. Niet voor niets riepen we in ons verkiezingsprogramma op tot ‘visie, lef en leiderschap’ voor de toekomst van Amersfoort.

Waarom überhaupt groeien?

Misschien wel de meest wezenlijke vraag die we onszelf als eerste moeten stellen, is waarom we überhaupt willen groeien. Wat GroenLinks betreft is groei zeker geen doel op zich. Als we de keuze hadden, zouden we Amersfoort liever laten zoals het is of in elk geval stoppen met bouwen als binnenstedelijk alle mogelijkheden zijn uitgeput. Maar zo simpel werkt het helaas niet. Uit de historische terugblik blijkt dat Amersfoort sinds de Tweede Wereldoorlog in min of meer hetzelfde tempo is blijven groeien (ca. 1000 woningen per jaar). En ook voor de komende 20 jaar is dat ongeveer de verwachte groei.

Wat zou het betekenen als we er desondanks voor zouden kiezen om toch niet te groeien als stad? In dat geval zal de woningnood alleen maar verder toenemen. De wachttijd voor een sociale huurwoning in Amersfoort bedraagt nu al snel zo’n 10 jaar. Als we stoppen met bouwen, zou die wachttijd alleen maar verder oplopen. Jongeren die op eigen benen willen gaan staan, zullen in Amersfoort geen plek meer vinden en gescheiden ouders zullen geen woonruimte kunnen vinden in de buurt van hun kinderen. Ook zullen mensen die uit een zorginstelling komen niet door kunnen stromen naar een reguliere woning, waardoor zij langer een schaarse (en dure) zorgplek bezet houden en ook in de zorg de wachtlijsten verder toenemen. Op dit moment zitten er bijvoorbeeld enkele tientallen jongeren in jeugdzorginstellingen die niet kunnen doorstromen naar een woning of kamer waardoor ze nu gemiddeld 6 tot 9 maanden langer binnen de instelling moeten blijven wonen.  

Ook zullen we als we stoppen met bouwen geen nieuwe vluchtelingen meer op kunnen nemen en/of het aantal mensen met een urgentieverklaring (waarmee je voorrang krijgt bij de toewijzing van een sociale huurwoning) zal nog verder toenemen, waardoor het voor mensen zonder urgentieverklaring haast onmogelijk wordt om nog geschikte woonruimte te vinden. Daarnaast ontstaat groei niet alleen door migratie vanuit buiten Amersfoort. Ook kinderen en jongeren die geboren en getogen zijn in de stad blijven graag wonen in Amersfoort. Zonder groei is deze groep niet op te vangen.  

In de particuliere huur- en koopmarkt zal ‘een slot op Amersfoort’ er vooral toe leiden dat de prijzen nog verder de pan uitrijzen. Gezinnen die samen een salaris van twee keer modaal of hoger verdienen, zullen hier kunnen blijven wonen, maar voor iedereen die minder verdient, wordt Amersfoort dan onbetaalbaar. Voor politieagenten, verpleegkundigen en onderwijzers zal dit betekenen dat er voor hen op termijn geen plek meer is in deze stad (zoals dat in steden als Amsterdam nu al het geval is).

Kortom, als we Amersfoort op slot gooien en de groei een halt toe roepen, is er voor nieuwkomers, starters, jonge gezinnen, mensen die doorstromen uit een zorginstelling en mensen met een middeninkomen praktisch geen plek meer. Dan worden we een stad waar alleen nog yuppen wonen en mensen die het geluk hebben gehad een sociale huurwoning te bemachtigen. Dan verdrijven we grote groepen mensen uit de stad en dat is niet de inclusieve stad die wij als GroenLinks willen zijn.

Natuurlijk moeten we er wel voor zorgen dat als we bouwen dat we dan ook voldoende huizen bouwen voor mensen met een laag of middeninkomen. Gelukkig is dat ook precies wat we in het Deltaplan Wonen hebben afgesproken: als we nieuwe woningen bouwen in Amersfoort moeten daarvan altijd minimaal 35% sociale huurwoningen zijn en daarnaast moet minimaal 20% een middeldure woning zijn (tot ca. 1000 euro per maand). Op die manier bewaken we dat Amersfoort een juiste mix van woningen houdt, zodat er plek is en blijft voor iedereen. Maar niet bouwen is voor ons geen optie.

Inbreiden versus uitbreiden

Maar als we dan gaan bouwen, waar doen we dat dan? Een klassieke discussie bij die vraag is die van het inbreiden versus het uitbreiden: bouwen we in het weiland aan de rand van de stad of gaan we verder verdichten in de bestaande stad door gebieden te transformeren en daarbij meer hoogbouw toe te passen. De positie van GroenLinks in die discussie is altijd heel duidelijk geweest: we zetten maximaal in op inbreiding en pas als alle opties binnenstedelijk zijn uitgeput valt er met ons te praten over uitbreiding buiten de ‘rode contour’. En gelukkig is dat ook precies wat we doen in Amersfoort.

Zo transformeren we kantorenpark de Hoef-West (naast station Schothorst) naar een gemengd woon- en werkgebied. Er komen hier ca. 2500 extra woningen. Daarnaast turnen we de voormalige industriegebieden langs de Eem en het spoor (o.a. de Wagenwerkplaats, De Nieuwe Stad en de Kop van Isselt) om tot een woon- en werkgebied met ca. 3500 nieuwe woningen. Ook op verschillende meer kleinschalige plekken in de stad bouwen we nog eens ca. 3500 woningen, vaak in de vorm van hoogbouw. In totaal voegen we de komende jaren op die manier ca. 10.000 nieuwe woningen toe aan de bestaande stad.

Uitgaande van een woningbouwopgave van ca. 1000 woningen per jaar betekent dit dat we met de inbreidingsplannen die nu al in de pijplijn zitten nog zo’n 10 jaar vooruit kunnen. Zoals gezegd zal Amersfoort ook in de periode na 2030 blijven groeien. En hoewel dat nog ver weg lijkt, is dat in stedelijke ontwikkeling behoorlijk dichtbij. De ontwikkeling van een woningbouwplan van initiatief tot en met realisatie duurt gemiddeld namelijk zo’n 7 tot 12 jaar. Afgezet tegen de vierjaarlijkse periode die een gemeenteraad zit, bereidt de gemeenteraad van vandaag dus vaak besluiten voor die pas in de volgende periode of later zichtbaar worden.   

We zullen daarom nu al moeten beginnen met nadenken over de groei van de stad voor de periode na 2030. Natuurlijk kunnen we ook dan op verschillende plekken in de stad blijven inbreiden, bijvoorbeeld door verdere transformatie van bedrijventerrein de Isselt. Op dit moment werken we al aan plannen voor de transformatie van de Kop van Isselt (het gebied waar nu nog de ROVA zit, ten oosten van de Industrieweg). Als het aan GroenLinks ligt, gaan we daar na 2030 aan de westkant van de Industrieweg (het zogenaamde vak C en D van de Isselt) mee door.

Het zal ons echter niet lukken om de hele woningbouwopgave binnenstedelijk op te vangen. We zullen daarom ook moeten kijken naar gebieden buiten de stad. Vathorst Bovenduist - het gebied grenzend aan het huidige Vathorst, achter de ‘vuilnisbelt van Smink’ - is daarvoor de meest voor de hand liggende plek.

Als GroenLinks hebben we altijd gezegd dat er met ons pas te praten valt over bouwen in Bovenduist wanneer binnenstedelijk alle opties om te bouwen zijn uitgeput. En hoewel wij nog wel kansen zien om binnenstedelijk verder te verdichten, ook na 2030, moeten we goed in de gaten houden dat we niet te ver doorschieten met het inbreiden in de bestaande stad. Dat kan namelijk ten koste gaan van de leefbaarheid en het groen. Om een duurzame en toekomstbestendige stad te blijven, moeten we dus de balans bewaken tussen inbreiden en uitbreiden. Om die reden is nu wat ons betreft het moment gekomen om na te gaan denken over hoe we Bovenduist willen gaan ontwikkelen. Dat geeft ons bovendien de tijd om goed te bedenken wat we precies willen met deze nieuwe uitlegwijk. Want als we hier gaan bouwen moet het wat ons betreft wel de meest duurzame wijk van Nederland worden. Geen Vathorst 2.0 dus, maar wat dat precies betekent, zullen we met elkaar verder moeten verkennen.

Maximale binnenstedelijke verdichting vs. ruimte houden (en maken) voor groen in de stad

De beschikbaarheid van plekken om te bouwen is dus niet de enige beperking als het gaat over inbreiding binnen de bestaande stad. Er zitten ook grenzen aan de hoeveelheid woningen die we binnenstedelijk kunnen blijven toevoegen. We kunnen niet elke plek helemaal volbouwen. Zeker wanneer we veel in de hoogte bouwen (en dat doen we!), moet er ook voldoende openbare ruimte over blijven om te kunnen bewegen, recreëren en ontspannen. Juist in een stad die extra verdicht, moeten we voldoende groene ruimte openhouden voor natuur en recreatie.  

Amersfoort heeft in dit opzicht een goede uitgangspositie. We beschikken over grote groene gebieden die als groene longen de stad letterlijk en figuurlijk lucht geven. Het gaat dan bijvoorbeeld om Park Schothorst, Park Randenbroek en het Waterwingebied. Deze waardevolle groene gebieden zijn niet zonder slag of stoot ontstaan en het is wederom te danken aan het bestuurlijke lef en de stedenbouwkundige visie uit het verleden dat we nu kunnen genieten van deze prachtige gebieden. Deze moeten we koesteren en als het even kan verder versterken. De druk om meer woningen te realiseren mag er niet toe leiden dat we dit soort belangrijke gebieden aantasten. Sterker nog, hoe drukker het in de stad wordt, hoe belangrijker het is dat we deze groene longen versterken.  

Daarnaast zijn deze groene plekken niet alleen als ‘plek’ cruciaal voor de leefbaarheid in de stad. Ook het netwerk waar deze gebieden deel van uit maken is cruciaal. Bij mooi weer zoeken mensen in de stad massaal (en vaak met de auto…) de natuur op. De straten zijn dan leeg, de natuur is vol en er is een ongekende drukte in deze gebieden, die nagenoeg allemaal buiten de stad gelegen zijn. Door alles vol te bouwen in de stad ontneem je de stad de kans om dit netwerk te versterken of aan te leggen, een netwerk dat begint in de straat en doorloopt tot in het buitengebied.

Harde rode contouren versus verweving tussen stad en groen

Een lastiger dilemma is die van de harde rode contouren versus die van de minder rigoureuze overgangsgebieden tussen stad en natuur. Als GroenLinks zijn we altijd erg strikt in het handhaven van de ronde contour (de harde grens tussen bebouwing en groen aan de rand van de stad). We bouwen liever niet buiten de bestaande stad en als het dan toch moet, doen we het liever direct goed. De ruimte die we bebouwen, moeten we wat GroenLinks betreft maximaal benutten, zodat we zo zuinig mogelijk zijn op het groen rond de stad. Ons stedenbouwkundige schikbeeld is Amerika waar steden omsloten zijn door eindeloze voorsteden met grote vrijstaande huizen en enorme privétuinen, waar iedereen door de lage woningdichtheden haast per definitie is aangewezen op de auto.    

Onze strikte benadering van de rode contour kan ertoe leiden dat deze de stad als het ware als een stedelijke band omsluit. Met als risico dat we de verbinding tussen de natuur buiten de stad en het leven in de stad verbreken. Om dat te voorkomen, moet je voldoende ruimte houden om de verbinding tussen de stad en het buitengebied te behouden. Sommige steden hebben hiervoor zogenaamde ‘groene scheggen’ of ‘lobben’ aangewezen die als een soort groene corridors de stad en het groene buitengebied verbinden. De grote stadsparken van Amersfoort zoals Park Randbroek, Park Schothorst en het Waterwingebied zou je als onze groene scheggen kunnen zien.

Deze groene lobben dringen vaak door tot diep in de stad. Op die manier ontstaat een verweving tussen het groene buitengebied en de stad en is het ‘buitengebied’ voor iedereen in de stad dichtbij. Op die manier biedt de stad kwaliteit voor zowel de natuur als (de mensen in) de stad. Het landschap en de natuur wringt zich als het ware het stedelijk weefsel in, tot in de poriën van de stad. Letterlijk je voordeur uit en je waant je ‘buiten’.

Een mooi voorbeeld van een stad waarbij deze groene scheggen ook zijn toegepast, is Kopenhagen. In Kopenhagen is dit principe heilig, bij nieuwe ontwikkelingen vormt dit dan ook de leidraad. Bewust bouwen in hoge dichtheden, waarbij het landschap leidend is en waarbij de hoge dichtheden er mede voor zorgen dat het landschap ook in voldoende mate aanwezig is. De stad doet dit door middel van een gezonde en bijzondere mix van laagbouw, veel (middel)hoogbouw en een sterke verweving van de beperkte privé buitenruimte en het landschap. Het landschap als tuin! Daarnaast is de auto nooit leidend, zonder genegeerd te worden. De ruimte rondom de gebouwen dient het groen, de voetganger, de fietser en spelende kinderen en ouderen. De openbare ruimte is dan ook aantrekkelijk voor vele doelgroepen, waaronder gezinnen.

In Kopenhagen lukt om ondanks de zeer groene en open woonomgeving dichtheden te halen van ca. 50-60 woningen per hectare. Ter vergelijking: in het huidige Vathorst halen we gemiddelde dichtheden van ca. 25-30 woningen per hectare.

Een ander voorbeeld, dichter bij huis, waarin het is gelukt om de stad op een waardevolle manier te verbinden met de groene omgeving is Kerkebosch in Zeist, waar een serie lange en grote flats letterlijk de stad afsneed van de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Om deze flats lag voorheen de harde grens van de stad. Een groot deel van de flats maakt nu plaats voor een andere invulling. In plaats van tot aan de rand van de stad alles vol te bouwen, is hier gekozen voor meer variatie, waarbij zoveel mogelijk woningen direct richting het landschap zijn gesitueerd. Een mooie mix van appartementen en grondgebonden woningen draagt bovendien bij aan een inclusief milieu, want er is ruimte voor ca 40% sociale huur.

Er is letterlijk een verbinding tussen het groen en de stad gecreëerd. Uiteindelijk kwamen er meer huizen, zijn de natuurwaarden versterkt en is er een zeer waardevolle en gewilde woonomgeving ontstaan.

Functiescheiding versus functiemenging

In het verlengde van het dilemma over de harde rode contouren versus verweving van groen en rood ligt die van functiemenging versus functiescheiding. Traditioneel kennen we in Nederland een vrij strikte scheiding van functies: wonen en werken doen we op aparte plekken, landbouw en natuur horen buiten de stad en huizen en bedrijven daarbinnen. De gedachte is logisch en dit principe heeft ons tot nu toe altijd waardevolle gebieden van hoge kwaliteit opgeleverd. Echter in deze tijd, waarin de druk op de ruimte hoog is, ontstaat een suboptimale invulling van deze ruimte en daarnaast is er ook gewoonweg niet de ruimte om alles naast elkaar te realiseren.

Neem bijvoorbeeld zonnepanelen. Om duurzame energie op te wekken zijn onder andere grote oppervlaktes aan zonnepanelen nodig. Als we die alleen aanleggen in de vorm van grote zonneweides buiten de stad, heeft dat grote impact op het landschap. Niet voor niets is de roep daarom groot om (eerst) de daken van bestaande gebouwen vol te leggen met zonnepanelen. We zullen daarom bij de aanleg van nieuwe wijken alle kansen voor de opwekking van duurzame energie maximaal moeten benutten, om te voorkomen dat we de ruimte twee keer nodig hebben.

Ditzelfde principe geldt ook voor andere ruimtelijke opgaves. Denk aan het mengen van woningen en kantoren. Waar werknemers de parkeerplekken overdag gebruiken en bewoners ‘s avonds kunnen parkeren. Zo hoeven we ze maar één keer aan te leggen en houden we ruimte over voor andere functies, zoals groen. Ook voor andere hedendaagse opgaves - zoals het tegengaan van hittestress of het voorkomen van wateroverlast - is het slimmer om hier in het ontwerp van nieuwe wijken al rekening mee te houden: natuurinclusief bouwen.  

Op die manier voorkomen we dat later aanvullende (vaak dure, complexe en niet-duurzame) maatregelen nodig zijn. Als we een en ander slim combineren, ontstaat bovendien vaak een prettigere woon- en leefomgeving. De aanwezigheid van groen draagt bij aan het beperken van hittestress en wateroverlast, vergroot tegelijkertijd de kwaliteit van het leefmilieu en zorgt voor het vergroten van de biodiversiteit. Het blijkt namelijk dat ook in stedelijke omgevingen de biodiversiteit erg hoog is. Functiemenging leidt zo tot meer kwaliteit, lagere kosten en beter gebruik van de schaarse ruimte.

Auto als ordenend principe versus de blauwgroene hoofdstructuur als ruimtelijke drager

Een ander aspect is de plek die we de auto geven. Ook hier is het voorbeeld van veel Amerikaanse steden een schrikbeeld. Pak de plattegrond van een willekeurige Amerikaanse (of Duitse) stad erbij en je ziet in één oogopslag dat de ontwerper waarschijnlijk als eerste de (auto)wegen heeft ingetekend. Daarna de woonblokken en wat overbleef, werd park.

Ook in de Nederlandse traditie van stedenbouw van de laatste jaren zien we dit fenomeen helaas vaak terug. Er wordt veel ontwerpen vanuit het autonetwerk en in de overgebleven ruimte komen de huizen. Het gevolg is dat het vervolgens puzzelen wordt om het gewenste groen goed in te passen, en dat is toch eigenlijk gek? Bovendien is het gevolg voorspelbaar: als je ontwerpt voor een auto, dan komt er een auto. Als je redeneert vanuit de gewenste kwaliteit van een gebied is dat wat ons betreft dan ook precies de omgekeerde volgorde. Voor een maximale kwaliteit en een sterke samenhang tussen stad en groen is het beter om het andersom te doen.

De kunst is dus om eerst op zoek te gaan naar aanwezige structuren met de kwaliteit om te fungeren als ruimtelijke dragers van een gebied. In een land als Nederland met z’n vele waterlopen en fijnmazige landelijke gebied met houtwallen en bomenrijen zijn dit soort groenblauwe structuren vaak de perfecte dragers voor nieuwe (woon)gebieden. Door aanwezige kwaliteiten als uitgangspunt te nemen en verder te versterken, ontstaat een waardevol openbaar gebied met veel kwaliteit en ruimte voor verschillende ruimtelijke functies (zoals natuur, recreatie en klimaatadaptatie).

Deze landschappelijke dragers vormen als het ware een het netwerk dat het groen tot aan de voordeur brengt en andersom de gebruiker of de flora en fauna het landschap in brengt. Rondom deze robuuste netwerken ontstaat vervolgens ruimte voor huizen, bedrijven en andere voorzieningen.

We moeten natuurlijk ook zorgen voor een goede ontsluiting van deze gebieden. In de eerste plaats voor fietsers en voetgangers, maar ook voor de auto. Als GroenLinks zijn we niet tegen het gebruik van de auto op zich, wel willen we af van de auto als vertrekpunt bij het ontwerpen van nieuwe (woon)wijken. Die moeten wat ons betreft in de eerste plaats perfect bereikbaar zijn met hoogwaardig openbaar vervoer en uitnodigend voor fietsers en voetgangers. De auto mag er zijn, maar met een minder dominante plek in het straatbeeld. Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats op eigen terrein of in centrale parkeerhuizen. Door nieuwe vormen van mobiliteit, zoals deelauto’s, zal het eigen autobezit de komende jaren bovendien verder afnemen, zeker onder jongeren. Dat willen we maximaal stimuleren, zeker op plekken dichtbij OV-knooppunten zoals treinstations.

Bouwen voor de behoefte op lange termijn in plaats van de vraag op korte termijn

Vervolgens is het de vraag welk type woningen we willen bouwen en voor wie. Een eengezinswoning met eigen voor- en achtertuintje is op dit moment ongekend populair en bouwers en projectontwikkelaars verdienen hier doorgaans ook het meeste aan. 

Als je de vraag stelt “Wil je een woning met een mooie groene tuin of liever een appartementje met een klein balkon?” dan laat het antwoord zich raden. Het antwoord wordt al heel anders als  je de vraag stelt: “Woon je liever in een woning met een kleine achtertuin en beperkt openbaar groen of woon je liever in een mooi appartement, gelegen in een groene omgeving met een balkon met uitzicht en veel ruimte om te verblijven in het landschap?” Ook hier kunnen we leren van het buitenland, bijvoorbeeld van Hamburg. Daar wordt de aanleg van parken, speelvoorzieningen, maar ook scholen naar voren gehaald in de ontwikkeling (dus tegenovergesteld van Nederland), waarmee het voor gezinnen direct aantrekkelijk is om zich te vestigen op nieuwe plekken.

Wie dieper de cijfers in duikt, ziet bovendien dat Amersfoort al beschikt over een relatief groot aandeel eengezinswoningen. Dat is niet verwonderlijk. In de tijd van de grote uitleggebieden waren jonge gezinnen namelijk ook al de belangrijkste doelgroep. Tijdens onze grote groeispurt in de jaren ’80 en ’90 was Amersfoort dan ook een magneet voor jonge gezinnen. Zij streken massaal neer in wijken als Schothorst, Zielhorst, Kattenbroek, Nieuwland en later Vathorst.

Nu, 20 tot 30 jaar, later doet zich in deze wijken een heel ander fenomeen voor, namelijk vergrijzing. Veel kinderen zijn inmiddels het huis uit en de ouders blijven achter in een grote eengezinswoning. Onderstaand grafiekje laat deze ontwikkeling mooi zien.

De Amersfoortse bevolking vergrijst dus. Van de groei die Amersfoort de komende jaren zal doormaken, is het aandeel ouderen (zogenaamde ‘empty nesters’ en 70+’ers) maar liefst 85%.

Deze vergijzing stelt ook andere eisen aan onze woningvoorraad. Zo neemt de behoefte naar appartementen waarschijnlijk toe en zal er behoefte ontstaan naar vormen van wonen waar ruimte is voor zorg (aan huis). Door de openbare ruimte bovendien drempelloos in te richten (wat makkelijker is wanneer we niet de auto niet als uitgangspunt hanteren) wordt ook de buitenruimte levensloopbestendig. En een groene woonomgeving stimuleert senioren om deel te blijven nemen aan de samenleving. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat deze doelgroep vaak graag in een ruim, onderhoudsvrij en luxe appartement wil wonen, met alle relevante voorzieningen vlakbij en bij voorkeur dicht bij het centrum of in de wijk waar men al woont. Aangezien Amersfoort relatief weinig van dit type woningen heeft, zouden we bij nieuwbouw juist hierop moeten inzetten.

De doorstroming op de woningmarkt die als logisch gevolg hiervan zal ontstaan, is waarschijnlijk ruim voldoende om te voorzien in de vraag naar traditionele eengezinswoningen. Deze doorstroming op gang brengen, is daarom cruciaal en het zou dan ook goed zijn om meer te kijken naar de woonwensen van de (toekomstige) ouderen en wat hen er van weerhoudt om die woonwensen in vervulling te brengen. We zouden juist voor deze doelgroep woningen moeten bouwen en niet alleen moeten kijken naar de vraag van actieve woningzoekenden nu. Dat neemt niet weg dat we voor een gezonde mix in nieuwe wijken natuurlijk ook woningen voor jonge gezinnen moeten bouwen. Dit zou echter minder de boventoon moeten voeren.

Hoe gaan we bouwen: duurzaam en circulair dus ruim baan voor houtbouw en modulair bouwen

Van de Belgen zeggen we weleens gekscherend dat ze met ‘een baksteen in hun maag geboren zijn’, doelend op hun enorme behoefte om een eigen woning te bezitten. Deze uitdrukking kan evengoed slaan op Nederlandse bouwbedrijven en projectontwikkelaars, als metafoor voor hun onuitroeibare neiging om vast te blijven houden aan bouwen in beton en baksteen. Er zijn tegenwoordig veel betere bouwtechnieken beschikbaar en toch blijven zij vasthouden aan traditionele bouwmethoden die vaak veel duurder, trager, arbeidsintensiever en milieuonvriendelijker zijn.

Zo zijn voor de productie van beton, staal en baksteen grote hoeveelheden grondstoffen (zoals zand, klei, grind en erts) nodig waarvoor bij de winning elders in de wereld het landschap op de kop wordt gezet. Bovendien komen bij de productie van met name beton enorme hoeveelheden CO2 vrij. Daar komt nog eens bij dat het stapelen van bakstenen en het storten van beton behoorlijk arbeidsintensief en tijdrovend is, terwijl de beschikbaarheid van voldoende bouwpersoneel een groeiend probleem is en steeds vaker de reden dat bouwprojecten vertragen of duurder uitvallen. Recent is daar nog de stikstofcrisis bijgekomen. De stikstofuitstoot van woningbouw zit ‘m vooral in de uitstoot tijdens de bouw. Met andere bouwmethoden kunnen we ook de stikstofuitstoot van woningbouw drastisch terugbrengen.

En de oplossing ligt voor het oprapen, namelijk circulair en modulair bouwen. Dat betekent in de eerste plaats dat we andere, meer duurzame en hernieuwbare materialen moeten gaan gebruiken, zoals hout. Daarnaast moeten we een groter deel van het bouwproces vooraf voorbereiden, waarbij op de bouwplaats zelf alleen nog de verschillende modules in elkaar worden gezet. Op die manier kunnen we echt duurzame woningen creëren, met veel minder verspilling van menskracht en bouwmaterialen én sneller.  Dat hoeft niet duurder te zijn (op termijn is het zelfs goedkoper) en de voorbeelden bewijzen dat deze woningen een prettiger leefklimaat opleveren dan traditionele huizen.

Waarom gebeurt dit nog niet? In de eerste plaats is de bouwsector zo ongeveer de minst innovatieve van alle bedrijfstakken. De winstmarges zijn relatief laag, onder andere doordat de faalkosten (ca. 20%) erg hoog zijn en daardoor is er weinig ruimte voor onderzoek en innovatie. Bovendien is de concurrentie - op basis van de laagste prijs - hoog en hebben bouwbedrijven nu eenmaal een bepaalde bedrijfsstructuur waarop ze de omvang en de kwaliteit van hun personeelsbestand hebben gebaseerd. Voor een individueel bouwbedrijf is het een groot risico om het roer 180 graden om te gooien.

Die omschakeling is echter wel wat er zou moeten gebeuren. En als de markt daar zelf niet toe in staat is, moeten we ze als overheid een handje helpen. Wat GroenLinks betreft wordt klimaatneutraal en circulair bouwen de norm. Als we in Amersfoort zouden besluiten een nieuwe woonwijk te bouwen, moet deze wat ons betreft het toonbeeld van duurzaamheid zijn. Om zo ons steentje bij te dragen aan een duurzame en klimaatneutrale wereld, en ook om aan anderen te laten zien hoe het ook kan. Net zoals we dat destijds bij wijken als Kattenbroek en Nieuwland hebben gedaan. Als we het met elkaar willen, kan het!

Wat betekent dit concreet voor onze inzet op een aantal actuele dossiers?

Met bovenstaande visie willen we als GroenLinks een bijdrage leveren aan de discussie over hoe we in Amersfoort om willen gaan met de groei van de stad. Voor een aantal actuele onderwerpen met betrekking tot de stedelijke ontwikkeling van Amersfoort zetten we daarom in op de volgende punten:

Langs Eem en Spoor/Kop van Isselt

Hier - dicht bij het station en de binnenstad -  kunnen en willen we maximaal verdichten, met oog voor bestaande cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. Dit is een locatie waar we bij uitstek lef kunnen tonen waar het gaat om innovatieve vormen van mobiliteit. Wat ons betreft verlagen we hier drastisch de parkeernormen, naar het voorbeeld van de Merwedekanaalzone in Utrecht, zodat de openbare ruimte van de mensen is in plaats van voor de auto’s.    Maximaal verdichten betekent niet dat we het gebied helemaal volbouwen! Voldoende groen en een hoge kwaliteit van het openbaar gebied is juist bij het realiseren van veel woningen van groot belang. De Eem zou als drager van het gebied moeten dienen en als groene long de stad met het buitengebied moeten verbinden.

Schothorsterlaan 88 (Park Schothorst)

Park Schothorst moet als groene long behouden blijven voor de stad. De afgebrande Amforsboerderij herbouwen is oké, mits dit ook bijdraagt aan versterking van het groen. Verder handen af van het park! De herbouwde boerderij zou de ideale woonplek kunnen zijn voor bijzondere doelgroepen, zoals jongerenhuisvesting of een Knarrenhof voor ouderen   Op termijn zouden we een robuuste ecologische en recreatieve verbinding tussen Park Schothorst en de Eem moeten creëren.

Park Randenbroek en het Waterwingebied

Park Randenbroek en het Waterwingebied moeten we koesteren als groene longen van de stad We kunnen hier de verbinding tussen het groen en de omliggende woongebieden nog verder verbeteren.

Heuvelrugzone

Hier kunnen we de verbinding tussen natuur en stad verder versterken. De ecologische kwaliteit staat echter voorop en moeten we slim combineren met (beperkte) woningbouw en recreatie.

De Hoef-West

De aanwezige groenblauwe kwaliteiten kunnen we bij de transformatie van dit gebied nog beter benutten. Dat is ook nodig om de kwaliteit van het openbaar gebied te vergroten. De transformatie van de Hoef-West is een kans om de verbinding tussen het Waterwingebied en Park Schothorst te versterken.

Valleikanaal Zone

We benutten de ecologische en recreatieve kwaliteiten van de Valleikanaal Zone voor de stad nog onvoldoende. De stad lijkt nu met de rug naar het Valleikanaal gebouwd. Ontwikkelingen in de Valleikanaal Zone zouden we moeten aangrijpen om de kwaliteiten van dit gebied en de interne samenhang te versterken. De Valleikanaalzone heeft daarmee de potentie om zowel landschappelijk, als ecologisch, maar ook recreatief het stadscentrum te koppelen aan Hoogland-West en de Gelderse Vallei, een unieke kans.

Vathorst Bovenduist

Gezien de groei van Amersfoort die we verwachten, moeten we de kansen die Vathorst Bovenduist ons te bieden heeft zo goed mogelijk zien te benutten. Niet alleen op het vlak van woningbouw, maar ook op gebied van groen-blauwe netwerken en de verbinding van Amersfoort-Noord met het omringende landschap. De bouw van woningen hoeft echter niet voor 2025 te starten omdat we eerst nog volop bezig zijn met een aantal inbreidingslocaties. De tussenliggende tijd kunnen we dus benutten om een plan uit te werken om van Bovenduist de meest duurzame en landschappelijk vormgegeven wijk van Nederland te maken. Het moet voelen alsof Bovenduist deel uit maakt van het landschap.  De overgang tussen de stad en het groene ommeland is dus cruciaal. Een huidig bewoner van bijvoorbeeld Vathorst moet niet het gevoel krijgen dat door de bouw van Bovenduist, het landschap weer een stukje verder weg is komen te liggen. De betaalbaarheid van woningen staat voorop dus in lijn met het Deltaplan Wonen moet er in Bovenduist in de eerste plaats worden gebouwd voor mensen met een laag en middeninkomen De aanwezigheid van een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding is een randvoorwaarde om te kunnen starten met de ontwikkeling van Bovenduist. De wijk zelf moet dus een robuust netwerk van openbaar gebied krijgen, dat kwalitatief hoogwaardig is en veel verblijfskwaliteit biedt. Daarnaast moet zowel de gebouwde als de ongebouwde omgeving natuurinclusief zijn, biodiversiteit is een belangrijk onderdeel. Het maken van deze kwaliteit biedt de ruimte om in te zetten op (middel)hoogbouw, waarmee ook voldaan wordt aan de vraag naar woningen. Een slimme mix van woningen moet voorzien in de behoefte op lange termijn en niet alleen in de vraag op korte termijn. Dit betekent beter nadenken over de gevolgen van de vergrijzing en wat dit betekent voor het type woningen dat we realiseren. Voor Bovenduist is er de kans om na te denken over een hernieuwde rol van ‘de straat’. De afgelopen decennia wordt deze allereerst vormgegeven voor de auto, de maatvoering is hierop gericht. Andere gebruikers, maar ook groen komen later. In bovenduist zou de ‘straat’ juist onderdeel moeten worden van een netwerk van verblijfsplekken, groen en natuur. De wijk moet primair zijn ingericht op fietsers en voetgangers; we zetten maximaal in op het benutten van nieuwe vormen van mobiliteit. De auto krijgt een bescheiden plek, zo min mogelijk in het straatbeeld. Klimaatneutraal en circulair bouwen als norm: Bovenduist als hét voorbeeldproject van Nederland waar we op grote schaal klimaatneutraal bouwen.  
De groei van de stad in historisch perspectief

Amersfoort is een stad waar veel mensen willen wonen. Onze centrale ligging dichtbij grote steden als Amsterdam en Utrecht maakt dat we voor veel mensen uit het noorden en oosten van het land de poort naar de Randstad zijn. In combinatie met de uitstekende verbindingen over zowel de weg als het spoor maakt dat Amersfoort tot één van de best bereikbare steden van het land. Onze gunstige ligging op de flank van de Utrechtse Heuvelrug in het overgangsgebied naar het weidse polderlandschap van Arkemheen-Eemland zorgt bovendien voor een zeer aantrekkelijke leefomgeving. De afgelopen jaren zijn er bovendien steeds meer mensen uit Utrecht en Amsterdam - die daar geen betaalbare woonruimte meer kunnen vinden - uitgeweken naar Amersfoort.

Geen wonder dus dat veel mensen hier willen wonen. Dat is ook terug te zien in de groei van het  inwonertal van Amersfoort sinds de Tweede Wereldoorlog. Amersfoort is in een slordige 80 jaar tijd in razend tempo uitgegroeid van een bescheiden provinciestadje met ca. 50.000 inwoners tot een stad van bijna 160.000 inwoners nu. Desondanks is Amersfoort een leefbare en aantrekkelijke stad gebleven. Een enorme prestatie, die we hebben te danken aan het lef en de visie waarmee Amersfoort deze groei heeft aangepakt: door groei te zien als een kans in plaats van een bedreiging en door vooruitstrevende architecten en stedenbouwkundigen als Ashok Bhalotra (de ontwerper van Kattenbroek) in te vliegen om de groei van de stad in goede banen te leiden.

Zo hebben we onze stad ‘smoel’ gegeven. Amersfoort heeft niet voor niets voor veel andere steden gediend als voorbeeld en inspiratiebron voor ‘hoe het ook kan’.

Natuurlijk is niet alles even succesvol uitgepakt: iedereen die Amersfoort wat beter kent, kan ook de plekken aanwijzen die - achteraf bezien - niet helemaal goed uit de verf zijn gekomen, of die soms zelfs ronduit zijn mislukt. Maar al met al is Amersfoort een stad die op een bewonderenswaardige manier is omgegaan met de groei die zij heeft doorgemaakt.     

Deze groei zal zich de komende jaren doorzetten. Ook al neemt de bevolkingsgroei landelijk gezien waarschijnlijk af, de trek naar de stad zorgt ervoor dat aantrekkelijke regio’s als Amersfoort blijven groeien. De doelstelling in het Deltaplan om tot 2030 ca. 1000 woningen per jaar bij te bouwen is ambitieus en tegelijkertijd niet eens voldoende om de grote woningnood op korte termijn op te lossen. Daarnaast blijven we ook in de periode na 2030 doorgroeien. Zeker zolang grote steden in de buurt zoals Amsterdam en Utrecht moeite houden om te voorzien in voldoende woonruimte. Zo becijferde de provincie Utrecht onlangs in de Provinciale Omgevingsvisie dat ook in de periode 2030-2040 behoefte is aan ruim 10.000 extra woningen in de regio Amersfoort.           

De vraag is dus niet zozeer of, maar vooral hoe Amersfoort de komende decennia verder gaat groeien. We hebben - net als de afgelopen 80 jaar - ook voor de komende 20 jaar lef en visie nodig om de groei van Amersfoort in goede banen te leiden en te zorgen dat Amersfoort een duurzame, inclusieve en leefbare stad blijft. Als GroenLinks willen we hierin graag het voortouw nemen. Niet voor niets riepen we in ons verkiezingsprogramma op tot ‘visie, lef en leiderschap’ voor de toekomst van Amersfoort.

Waarom überhaupt groeien?

Misschien wel de meest wezenlijke vraag die we onszelf als eerste moeten stellen, is waarom we überhaupt willen groeien. Wat GroenLinks betreft is groei zeker geen doel op zich. Als we de keuze hadden, zouden we Amersfoort liever laten zoals het is of in elk geval stoppen met bouwen als binnenstedelijk alle mogelijkheden zijn uitgeput. Maar zo simpel werkt het helaas niet. Uit de historische terugblik blijkt dat Amersfoort sinds de Tweede Wereldoorlog in min of meer hetzelfde tempo is blijven groeien (ca. 1000 woningen per jaar). En ook voor de komende 20 jaar is dat ongeveer de verwachte groei.

Wat zou het betekenen als we er desondanks voor zouden kiezen om toch niet te groeien als stad? In dat geval zal de woningnood alleen maar verder toenemen. De wachttijd voor een sociale huurwoning in Amersfoort bedraagt nu al snel zo’n 10 jaar. Als we stoppen met bouwen, zou die wachttijd alleen maar verder oplopen. Jongeren die op eigen benen willen gaan staan, zullen in Amersfoort geen plek meer vinden en gescheiden ouders zullen geen woonruimte kunnen vinden in de buurt van hun kinderen. Ook zullen mensen die uit een zorginstelling komen niet door kunnen stromen naar een reguliere woning, waardoor zij langer een schaarse (en dure) zorgplek bezet houden en ook in de zorg de wachtlijsten verder toenemen. Op dit moment zitten er bijvoorbeeld enkele tientallen jongeren in jeugdzorginstellingen die niet kunnen doorstromen naar een woning of kamer waardoor ze nu gemiddeld 6 tot 9 maanden langer binnen de instelling moeten blijven wonen.  

Ook zullen we als we stoppen met bouwen geen nieuwe vluchtelingen meer op kunnen nemen en/of het aantal mensen met een urgentieverklaring (waarmee je voorrang krijgt bij de toewijzing van een sociale huurwoning) zal nog verder toenemen, waardoor het voor mensen zonder urgentieverklaring haast onmogelijk wordt om nog geschikte woonruimte te vinden. Daarnaast ontstaat groei niet alleen door migratie vanuit buiten Amersfoort. Ook kinderen en jongeren die geboren en getogen zijn in de stad blijven graag wonen in Amersfoort. Zonder groei is deze groep niet op te vangen.  

In de particuliere huur- en koopmarkt zal ‘een slot op Amersfoort’ er vooral toe leiden dat de prijzen nog verder de pan uitrijzen. Gezinnen die samen een salaris van twee keer modaal of hoger verdienen, zullen hier kunnen blijven wonen, maar voor iedereen die minder verdient, wordt Amersfoort dan onbetaalbaar. Voor politieagenten, verpleegkundigen en onderwijzers zal dit betekenen dat er voor hen op termijn geen plek meer is in deze stad (zoals dat in steden als Amsterdam nu al het geval is).

Kortom, als we Amersfoort op slot gooien en de groei een halt toe roepen, is er voor nieuwkomers, starters, jonge gezinnen, mensen die doorstromen uit een zorginstelling en mensen met een middeninkomen praktisch geen plek meer. Dan worden we een stad waar alleen nog yuppen wonen en mensen die het geluk hebben gehad een sociale huurwoning te bemachtigen. Dan verdrijven we grote groepen mensen uit de stad en dat is niet de inclusieve stad die wij als GroenLinks willen zijn.

Natuurlijk moeten we er wel voor zorgen dat als we bouwen dat we dan ook voldoende huizen bouwen voor mensen met een laag of middeninkomen. Gelukkig is dat ook precies wat we in het Deltaplan Wonen hebben afgesproken: als we nieuwe woningen bouwen in Amersfoort moeten daarvan altijd minimaal 35% sociale huurwoningen zijn en daarnaast moet minimaal 20% een middeldure woning zijn (tot ca. 1000 euro per maand). Op die manier bewaken we dat Amersfoort een juiste mix van woningen houdt, zodat er plek is en blijft voor iedereen. Maar niet bouwen is voor ons geen optie.

Inbreiden versus uitbreiden

Maar als we dan gaan bouwen, waar doen we dat dan? Een klassieke discussie bij die vraag is die van het inbreiden versus het uitbreiden: bouwen we in het weiland aan de rand van de stad of gaan we verder verdichten in de bestaande stad door gebieden te transformeren en daarbij meer hoogbouw toe te passen. De positie van GroenLinks in die discussie is altijd heel duidelijk geweest: we zetten maximaal in op inbreiding en pas als alle opties binnenstedelijk zijn uitgeput valt er met ons te praten over uitbreiding buiten de ‘rode contour’. En gelukkig is dat ook precies wat we doen in Amersfoort.

Zo transformeren we kantorenpark de Hoef-West (naast station Schothorst) naar een gemengd woon- en werkgebied. Er komen hier ca. 2500 extra woningen. Daarnaast turnen we de voormalige industriegebieden langs de Eem en het spoor (o.a. de Wagenwerkplaats, De Nieuwe Stad en de Kop van Isselt) om tot een woon- en werkgebied met ca. 3500 nieuwe woningen. Ook op verschillende meer kleinschalige plekken in de stad bouwen we nog eens ca. 3500 woningen, vaak in de vorm van hoogbouw. In totaal voegen we de komende jaren op die manier ca. 10.000 nieuwe woningen toe aan de bestaande stad.

Uitgaande van een woningbouwopgave van ca. 1000 woningen per jaar betekent dit dat we met de inbreidingsplannen die nu al in de pijplijn zitten nog zo’n 10 jaar vooruit kunnen. Zoals gezegd zal Amersfoort ook in de periode na 2030 blijven groeien. En hoewel dat nog ver weg lijkt, is dat in stedelijke ontwikkeling behoorlijk dichtbij. De ontwikkeling van een woningbouwplan van initiatief tot en met realisatie duurt gemiddeld namelijk zo’n 7 tot 12 jaar. Afgezet tegen de vierjaarlijkse periode die een gemeenteraad zit, bereidt de gemeenteraad van vandaag dus vaak besluiten voor die pas in de volgende periode of later zichtbaar worden.   

We zullen daarom nu al moeten beginnen met nadenken over de groei van de stad voor de periode na 2030. Natuurlijk kunnen we ook dan op verschillende plekken in de stad blijven inbreiden, bijvoorbeeld door verdere transformatie van bedrijventerrein de Isselt. Op dit moment werken we al aan plannen voor de transformatie van de Kop van Isselt (het gebied waar nu nog de ROVA zit, ten oosten van de Industrieweg). Als het aan GroenLinks ligt, gaan we daar na 2030 aan de westkant van de Industrieweg (het zogenaamde vak C en D van de Isselt) mee door.

Het zal ons echter niet lukken om de hele woningbouwopgave binnenstedelijk op te vangen. We zullen daarom ook moeten kijken naar gebieden buiten de stad. Vathorst Bovenduist - het gebied grenzend aan het huidige Vathorst, achter de ‘vuilnisbelt van Smink’ - is daarvoor de meest voor de hand liggende plek.

Als GroenLinks hebben we altijd gezegd dat er met ons pas te praten valt over bouwen in Bovenduist wanneer binnenstedelijk alle opties om te bouwen zijn uitgeput. En hoewel wij nog wel kansen zien om binnenstedelijk verder te verdichten, ook na 2030, moeten we goed in de gaten houden dat we niet te ver doorschieten met het inbreiden in de bestaande stad. Dat kan namelijk ten koste gaan van de leefbaarheid en het groen. Om een duurzame en toekomstbestendige stad te blijven, moeten we dus de balans bewaken tussen inbreiden en uitbreiden. Om die reden is nu wat ons betreft het moment gekomen om na te gaan denken over hoe we Bovenduist willen gaan ontwikkelen. Dat geeft ons bovendien de tijd om goed te bedenken wat we precies willen met deze nieuwe uitlegwijk. Want als we hier gaan bouwen moet het wat ons betreft wel de meest duurzame wijk van Nederland worden. Geen Vathorst 2.0 dus, maar wat dat precies betekent, zullen we met elkaar verder moeten verkennen.

Maximale binnenstedelijke verdichting vs. ruimte houden (en maken) voor groen in de stad

De beschikbaarheid van plekken om te bouwen is dus niet de enige beperking als het gaat over inbreiding binnen de bestaande stad. Er zitten ook grenzen aan de hoeveelheid woningen die we binnenstedelijk kunnen blijven toevoegen. We kunnen niet elke plek helemaal volbouwen. Zeker wanneer we veel in de hoogte bouwen (en dat doen we!), moet er ook voldoende openbare ruimte over blijven om te kunnen bewegen, recreëren en ontspannen. Juist in een stad die extra verdicht, moeten we voldoende groene ruimte openhouden voor natuur en recreatie.  

Amersfoort heeft in dit opzicht een goede uitgangspositie. We beschikken over grote groene gebieden die als groene longen de stad letterlijk en figuurlijk lucht geven. Het gaat dan bijvoorbeeld om Park Schothorst, Park Randenbroek en het Waterwingebied. Deze waardevolle groene gebieden zijn niet zonder slag of stoot ontstaan en het is wederom te danken aan het bestuurlijke lef en de stedenbouwkundige visie uit het verleden dat we nu kunnen genieten van deze prachtige gebieden. Deze moeten we koesteren en als het even kan verder versterken. De druk om meer woningen te realiseren mag er niet toe leiden dat we dit soort belangrijke gebieden aantasten. Sterker nog, hoe drukker het in de stad wordt, hoe belangrijker het is dat we deze groene longen versterken.  

Daarnaast zijn deze groene plekken niet alleen als ‘plek’ cruciaal voor de leefbaarheid in de stad. Ook het netwerk waar deze gebieden deel van uit maken is cruciaal. Bij mooi weer zoeken mensen in de stad massaal (en vaak met de auto…) de natuur op. De straten zijn dan leeg, de natuur is vol en er is een ongekende drukte in deze gebieden, die nagenoeg allemaal buiten de stad gelegen zijn. Door alles vol te bouwen in de stad ontneem je de stad de kans om dit netwerk te versterken of aan te leggen, een netwerk dat begint in de straat en doorloopt tot in het buitengebied.

Harde rode contouren versus verweving tussen stad en groen

Een lastiger dilemma is die van de harde rode contouren versus die van de minder rigoureuze overgangsgebieden tussen stad en natuur. Als GroenLinks zijn we altijd erg strikt in het handhaven van de ronde contour (de harde grens tussen bebouwing en groen aan de rand van de stad). We bouwen liever niet buiten de bestaande stad en als het dan toch moet, doen we het liever direct goed. De ruimte die we bebouwen, moeten we wat GroenLinks betreft maximaal benutten, zodat we zo zuinig mogelijk zijn op het groen rond de stad. Ons stedenbouwkundige schikbeeld is Amerika waar steden omsloten zijn door eindeloze voorsteden met grote vrijstaande huizen en enorme privétuinen, waar iedereen door de lage woningdichtheden haast per definitie is aangewezen op de auto.    

Onze strikte benadering van de rode contour kan ertoe leiden dat deze de stad als het ware als een stedelijke band omsluit. Met als risico dat we de verbinding tussen de natuur buiten de stad en het leven in de stad verbreken. Om dat te voorkomen, moet je voldoende ruimte houden om de verbinding tussen de stad en het buitengebied te behouden. Sommige steden hebben hiervoor zogenaamde ‘groene scheggen’ of ‘lobben’ aangewezen die als een soort groene corridors de stad en het groene buitengebied verbinden. De grote stadsparken van Amersfoort zoals Park Randbroek, Park Schothorst en het Waterwingebied zou je als onze groene scheggen kunnen zien.

Deze groene lobben dringen vaak door tot diep in de stad. Op die manier ontstaat een verweving tussen het groene buitengebied en de stad en is het ‘buitengebied’ voor iedereen in de stad dichtbij. Op die manier biedt de stad kwaliteit voor zowel de natuur als (de mensen in) de stad. Het landschap en de natuur wringt zich als het ware het stedelijk weefsel in, tot in de poriën van de stad. Letterlijk je voordeur uit en je waant je ‘buiten’.

Een mooi voorbeeld van een stad waarbij deze groene scheggen ook zijn toegepast, is Kopenhagen. In Kopenhagen is dit principe heilig, bij nieuwe ontwikkelingen vormt dit dan ook de leidraad. Bewust bouwen in hoge dichtheden, waarbij het landschap leidend is en waarbij de hoge dichtheden er mede voor zorgen dat het landschap ook in voldoende mate aanwezig is. De stad doet dit door middel van een gezonde en bijzondere mix van laagbouw, veel (middel)hoogbouw en een sterke verweving van de beperkte privé buitenruimte en het landschap. Het landschap als tuin! Daarnaast is de auto nooit leidend, zonder genegeerd te worden. De ruimte rondom de gebouwen dient het groen, de voetganger, de fietser en spelende kinderen en ouderen. De openbare ruimte is dan ook aantrekkelijk voor vele doelgroepen, waaronder gezinnen.

In Kopenhagen lukt om ondanks de zeer groene en open woonomgeving dichtheden te halen van ca. 50-60 woningen per hectare. Ter vergelijking: in het huidige Vathorst halen we gemiddelde dichtheden van ca. 25-30 woningen per hectare.

Een ander voorbeeld, dichter bij huis, waarin het is gelukt om de stad op een waardevolle manier te verbinden met de groene omgeving is Kerkebosch in Zeist, waar een serie lange en grote flats letterlijk de stad afsneed van de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Om deze flats lag voorheen de harde grens van de stad. Een groot deel van de flats maakt nu plaats voor een andere invulling. In plaats van tot aan de rand van de stad alles vol te bouwen, is hier gekozen voor meer variatie, waarbij zoveel mogelijk woningen direct richting het landschap zijn gesitueerd. Een mooie mix van appartementen en grondgebonden woningen draagt bovendien bij aan een inclusief milieu, want er is ruimte voor ca 40% sociale huur.

Er is letterlijk een verbinding tussen het groen en de stad gecreëerd. Uiteindelijk kwamen er meer huizen, zijn de natuurwaarden versterkt en is er een zeer waardevolle en gewilde woonomgeving ontstaan.

Functiescheiding versus functiemenging

In het verlengde van het dilemma over de harde rode contouren versus verweving van groen en rood ligt die van functiemenging versus functiescheiding. Traditioneel kennen we in Nederland een vrij strikte scheiding van functies: wonen en werken doen we op aparte plekken, landbouw en natuur horen buiten de stad en huizen en bedrijven daarbinnen. De gedachte is logisch en dit principe heeft ons tot nu toe altijd waardevolle gebieden van hoge kwaliteit opgeleverd. Echter in deze tijd, waarin de druk op de ruimte hoog is, ontstaat een suboptimale invulling van deze ruimte en daarnaast is er ook gewoonweg niet de ruimte om alles naast elkaar te realiseren.

Neem bijvoorbeeld zonnepanelen. Om duurzame energie op te wekken zijn onder andere grote oppervlaktes aan zonnepanelen nodig. Als we die alleen aanleggen in de vorm van grote zonneweides buiten de stad, heeft dat grote impact op het landschap. Niet voor niets is de roep daarom groot om (eerst) de daken van bestaande gebouwen vol te leggen met zonnepanelen. We zullen daarom bij de aanleg van nieuwe wijken alle kansen voor de opwekking van duurzame energie maximaal moeten benutten, om te voorkomen dat we de ruimte twee keer nodig hebben.

Ditzelfde principe geldt ook voor andere ruimtelijke opgaves. Denk aan het mengen van woningen en kantoren. Waar werknemers de parkeerplekken overdag gebruiken en bewoners ‘s avonds kunnen parkeren. Zo hoeven we ze maar één keer aan te leggen en houden we ruimte over voor andere functies, zoals groen. Ook voor andere hedendaagse opgaves - zoals het tegengaan van hittestress of het voorkomen van wateroverlast - is het slimmer om hier in het ontwerp van nieuwe wijken al rekening mee te houden: natuurinclusief bouwen.  

Op die manier voorkomen we dat later aanvullende (vaak dure, complexe en niet-duurzame) maatregelen nodig zijn. Als we een en ander slim combineren, ontstaat bovendien vaak een prettigere woon- en leefomgeving. De aanwezigheid van groen draagt bij aan het beperken van hittestress en wateroverlast, vergroot tegelijkertijd de kwaliteit van het leefmilieu en zorgt voor het vergroten van de biodiversiteit. Het blijkt namelijk dat ook in stedelijke omgevingen de biodiversiteit erg hoog is. Functiemenging leidt zo tot meer kwaliteit, lagere kosten en beter gebruik van de schaarse ruimte.

Auto als ordenend principe versus de blauwgroene hoofdstructuur als ruimtelijke drager

Een ander aspect is de plek die we de auto geven. Ook hier is het voorbeeld van veel Amerikaanse steden een schrikbeeld. Pak de plattegrond van een willekeurige Amerikaanse (of Duitse) stad erbij en je ziet in één oogopslag dat de ontwerper waarschijnlijk als eerste de (auto)wegen heeft ingetekend. Daarna de woonblokken en wat overbleef, werd park.

Ook in de Nederlandse traditie van stedenbouw van de laatste jaren zien we dit fenomeen helaas vaak terug. Er wordt veel ontwerpen vanuit het autonetwerk en in de overgebleven ruimte komen de huizen. Het gevolg is dat het vervolgens puzzelen wordt om het gewenste groen goed in te passen, en dat is toch eigenlijk gek? Bovendien is het gevolg voorspelbaar: als je ontwerpt voor een auto, dan komt er een auto. Als je redeneert vanuit de gewenste kwaliteit van een gebied is dat wat ons betreft dan ook precies de omgekeerde volgorde. Voor een maximale kwaliteit en een sterke samenhang tussen stad en groen is het beter om het andersom te doen.

De kunst is dus om eerst op zoek te gaan naar aanwezige structuren met de kwaliteit om te fungeren als ruimtelijke dragers van een gebied. In een land als Nederland met z’n vele waterlopen en fijnmazige landelijke gebied met houtwallen en bomenrijen zijn dit soort groenblauwe structuren vaak de perfecte dragers voor nieuwe (woon)gebieden. Door aanwezige kwaliteiten als uitgangspunt te nemen en verder te versterken, ontstaat een waardevol openbaar gebied met veel kwaliteit en ruimte voor verschillende ruimtelijke functies (zoals natuur, recreatie en klimaatadaptatie).

Deze landschappelijke dragers vormen als het ware een het netwerk dat het groen tot aan de voordeur brengt en andersom de gebruiker of de flora en fauna het landschap in brengt. Rondom deze robuuste netwerken ontstaat vervolgens ruimte voor huizen, bedrijven en andere voorzieningen.

We moeten natuurlijk ook zorgen voor een goede ontsluiting van deze gebieden. In de eerste plaats voor fietsers en voetgangers, maar ook voor de auto. Als GroenLinks zijn we niet tegen het gebruik van de auto op zich, wel willen we af van de auto als vertrekpunt bij het ontwerpen van nieuwe (woon)wijken. Die moeten wat ons betreft in de eerste plaats perfect bereikbaar zijn met hoogwaardig openbaar vervoer en uitnodigend voor fietsers en voetgangers. De auto mag er zijn, maar met een minder dominante plek in het straatbeeld. Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats op eigen terrein of in centrale parkeerhuizen. Door nieuwe vormen van mobiliteit, zoals deelauto’s, zal het eigen autobezit de komende jaren bovendien verder afnemen, zeker onder jongeren. Dat willen we maximaal stimuleren, zeker op plekken dichtbij OV-knooppunten zoals treinstations.

Bouwen voor de behoefte op lange termijn in plaats van de vraag op korte termijn

Vervolgens is het de vraag welk type woningen we willen bouwen en voor wie. Een eengezinswoning met eigen voor- en achtertuintje is op dit moment ongekend populair en bouwers en projectontwikkelaars verdienen hier doorgaans ook het meeste aan. 

Als je de vraag stelt “Wil je een woning met een mooie groene tuin of liever een appartementje met een klein balkon?” dan laat het antwoord zich raden. Het antwoord wordt al heel anders als  je de vraag stelt: “Woon je liever in een woning met een kleine achtertuin en beperkt openbaar groen of woon je liever in een mooi appartement, gelegen in een groene omgeving met een balkon met uitzicht en veel ruimte om te verblijven in het landschap?” Ook hier kunnen we leren van het buitenland, bijvoorbeeld van Hamburg. Daar wordt de aanleg van parken, speelvoorzieningen, maar ook scholen naar voren gehaald in de ontwikkeling (dus tegenovergesteld van Nederland), waarmee het voor gezinnen direct aantrekkelijk is om zich te vestigen op nieuwe plekken.

Wie dieper de cijfers in duikt, ziet bovendien dat Amersfoort al beschikt over een relatief groot aandeel eengezinswoningen. Dat is niet verwonderlijk. In de tijd van de grote uitleggebieden waren jonge gezinnen namelijk ook al de belangrijkste doelgroep. Tijdens onze grote groeispurt in de jaren ’80 en ’90 was Amersfoort dan ook een magneet voor jonge gezinnen. Zij streken massaal neer in wijken als Schothorst, Zielhorst, Kattenbroek, Nieuwland en later Vathorst.

Nu, 20 tot 30 jaar, later doet zich in deze wijken een heel ander fenomeen voor, namelijk vergrijzing. Veel kinderen zijn inmiddels het huis uit en de ouders blijven achter in een grote eengezinswoning. Onderstaand grafiekje laat deze ontwikkeling mooi zien.

De Amersfoortse bevolking vergrijst dus. Van de groei die Amersfoort de komende jaren zal doormaken, is het aandeel ouderen (zogenaamde ‘empty nesters’ en 70+’ers) maar liefst 85%.

Deze vergijzing stelt ook andere eisen aan onze woningvoorraad. Zo neemt de behoefte naar appartementen waarschijnlijk toe en zal er behoefte ontstaan naar vormen van wonen waar ruimte is voor zorg (aan huis). Door de openbare ruimte bovendien drempelloos in te richten (wat makkelijker is wanneer we niet de auto niet als uitgangspunt hanteren) wordt ook de buitenruimte levensloopbestendig. En een groene woonomgeving stimuleert senioren om deel te blijven nemen aan de samenleving. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat deze doelgroep vaak graag in een ruim, onderhoudsvrij en luxe appartement wil wonen, met alle relevante voorzieningen vlakbij en bij voorkeur dicht bij het centrum of in de wijk waar men al woont. Aangezien Amersfoort relatief weinig van dit type woningen heeft, zouden we bij nieuwbouw juist hierop moeten inzetten.

De doorstroming op de woningmarkt die als logisch gevolg hiervan zal ontstaan, is waarschijnlijk ruim voldoende om te voorzien in de vraag naar traditionele eengezinswoningen. Deze doorstroming op gang brengen, is daarom cruciaal en het zou dan ook goed zijn om meer te kijken naar de woonwensen van de (toekomstige) ouderen en wat hen er van weerhoudt om die woonwensen in vervulling te brengen. We zouden juist voor deze doelgroep woningen moeten bouwen en niet alleen moeten kijken naar de vraag van actieve woningzoekenden nu. Dat neemt niet weg dat we voor een gezonde mix in nieuwe wijken natuurlijk ook woningen voor jonge gezinnen moeten bouwen. Dit zou echter minder de boventoon moeten voeren.

Hoe gaan we bouwen: duurzaam en circulair dus ruim baan voor houtbouw en modulair bouwen

Van de Belgen zeggen we weleens gekscherend dat ze met ‘een baksteen in hun maag geboren zijn’, doelend op hun enorme behoefte om een eigen woning te bezitten. Deze uitdrukking kan evengoed slaan op Nederlandse bouwbedrijven en projectontwikkelaars, als metafoor voor hun onuitroeibare neiging om vast te blijven houden aan bouwen in beton en baksteen. Er zijn tegenwoordig veel betere bouwtechnieken beschikbaar en toch blijven zij vasthouden aan traditionele bouwmethoden die vaak veel duurder, trager, arbeidsintensiever en milieuonvriendelijker zijn.

Zo zijn voor de productie van beton, staal en baksteen grote hoeveelheden grondstoffen (zoals zand, klei, grind en erts) nodig waarvoor bij de winning elders in de wereld het landschap op de kop wordt gezet. Bovendien komen bij de productie van met name beton enorme hoeveelheden CO2 vrij. Daar komt nog eens bij dat het stapelen van bakstenen en het storten van beton behoorlijk arbeidsintensief en tijdrovend is, terwijl de beschikbaarheid van voldoende bouwpersoneel een groeiend probleem is en steeds vaker de reden dat bouwprojecten vertragen of duurder uitvallen. Recent is daar nog de stikstofcrisis bijgekomen. De stikstofuitstoot van woningbouw zit ‘m vooral in de uitstoot tijdens de bouw. Met andere bouwmethoden kunnen we ook de stikstofuitstoot van woningbouw drastisch terugbrengen.

En de oplossing ligt voor het oprapen, namelijk circulair en modulair bouwen. Dat betekent in de eerste plaats dat we andere, meer duurzame en hernieuwbare materialen moeten gaan gebruiken, zoals hout. Daarnaast moeten we een groter deel van het bouwproces vooraf voorbereiden, waarbij op de bouwplaats zelf alleen nog de verschillende modules in elkaar worden gezet. Op die manier kunnen we echt duurzame woningen creëren, met veel minder verspilling van menskracht en bouwmaterialen én sneller.  Dat hoeft niet duurder te zijn (op termijn is het zelfs goedkoper) en de voorbeelden bewijzen dat deze woningen een prettiger leefklimaat opleveren dan traditionele huizen.

Waarom gebeurt dit nog niet? In de eerste plaats is de bouwsector zo ongeveer de minst innovatieve van alle bedrijfstakken. De winstmarges zijn relatief laag, onder andere doordat de faalkosten (ca. 20%) erg hoog zijn en daardoor is er weinig ruimte voor onderzoek en innovatie. Bovendien is de concurrentie - op basis van de laagste prijs - hoog en hebben bouwbedrijven nu eenmaal een bepaalde bedrijfsstructuur waarop ze de omvang en de kwaliteit van hun personeelsbestand hebben gebaseerd. Voor een individueel bouwbedrijf is het een groot risico om het roer 180 graden om te gooien.

Die omschakeling is echter wel wat er zou moeten gebeuren. En als de markt daar zelf niet toe in staat is, moeten we ze als overheid een handje helpen. Wat GroenLinks betreft wordt klimaatneutraal en circulair bouwen de norm. Als we in Amersfoort zouden besluiten een nieuwe woonwijk te bouwen, moet deze wat ons betreft het toonbeeld van duurzaamheid zijn. Om zo ons steentje bij te dragen aan een duurzame en klimaatneutrale wereld, en ook om aan anderen te laten zien hoe het ook kan. Net zoals we dat destijds bij wijken als Kattenbroek en Nieuwland hebben gedaan. Als we het met elkaar willen, kan het!

Wat betekent dit concreet voor onze inzet op een aantal actuele dossiers?

Met bovenstaande visie willen we als GroenLinks een bijdrage leveren aan de discussie over hoe we in Amersfoort om willen gaan met de groei van de stad. Voor een aantal actuele onderwerpen met betrekking tot de stedelijke ontwikkeling van Amersfoort zetten we daarom in op de volgende punten:

Langs Eem en Spoor/Kop van Isselt

Hier - dicht bij het station en de binnenstad -  kunnen en willen we maximaal verdichten, met oog voor bestaande cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. Dit is een locatie waar we bij uitstek lef kunnen tonen waar het gaat om innovatieve vormen van mobiliteit. Wat ons betreft verlagen we hier drastisch de parkeernormen, naar het voorbeeld van de Merwedekanaalzone in Utrecht, zodat de openbare ruimte van de mensen is in plaats van voor de auto’s.    Maximaal verdichten betekent niet dat we het gebied helemaal volbouwen! Voldoende groen en een hoge kwaliteit van het openbaar gebied is juist bij het realiseren van veel woningen van groot belang. De Eem zou als drager van het gebied moeten dienen en als groene long de stad met het buitengebied moeten verbinden.

Schothorsterlaan 88 (Park Schothorst)

Park Schothorst moet als groene long behouden blijven voor de stad. De afgebrande Amforsboerderij herbouwen is oké, mits dit ook bijdraagt aan versterking van het groen. Verder handen af van het park! De herbouwde boerderij zou de ideale woonplek kunnen zijn voor bijzondere doelgroepen, zoals jongerenhuisvesting of een Knarrenhof voor ouderen   Op termijn zouden we een robuuste ecologische en recreatieve verbinding tussen Park Schothorst en de Eem moeten creëren.

Park Randenbroek en het Waterwingebied

Park Randenbroek en het Waterwingebied moeten we koesteren als groene longen van de stad We kunnen hier de verbinding tussen het groen en de omliggende woongebieden nog verder verbeteren.

Heuvelrugzone

Hier kunnen we de verbinding tussen natuur en stad verder versterken. De ecologische kwaliteit staat echter voorop en moeten we slim combineren met (beperkte) woningbouw en recreatie.

De Hoef-West

De aanwezige groenblauwe kwaliteiten kunnen we bij de transformatie van dit gebied nog beter benutten. Dat is ook nodig om de kwaliteit van het openbaar gebied te vergroten. De transformatie van de Hoef-West is een kans om de verbinding tussen het Waterwingebied en Park Schothorst te versterken.

Valleikanaal Zone

We benutten de ecologische en recreatieve kwaliteiten van de Valleikanaal Zone voor de stad nog onvoldoende. De stad lijkt nu met de rug naar het Valleikanaal gebouwd. Ontwikkelingen in de Valleikanaal Zone zouden we moeten aangrijpen om de kwaliteiten van dit gebied en de interne samenhang te versterken. De Valleikanaalzone heeft daarmee de potentie om zowel landschappelijk, als ecologisch, maar ook recreatief het stadscentrum te koppelen aan Hoogland-West en de Gelderse Vallei, een unieke kans.

Vathorst Bovenduist

Gezien de groei van Amersfoort die we verwachten, moeten we de kansen die Vathorst Bovenduist ons te bieden heeft zo goed mogelijk zien te benutten. Niet alleen op het vlak van woningbouw, maar ook op gebied van groen-blauwe netwerken en de verbinding van Amersfoort-Noord met het omringende landschap. De bouw van woningen hoeft echter niet voor 2025 te starten omdat we eerst nog volop bezig zijn met een aantal inbreidingslocaties. De tussenliggende tijd kunnen we dus benutten om een plan uit te werken om van Bovenduist de meest duurzame en landschappelijk vormgegeven wijk van Nederland te maken. Het moet voelen alsof Bovenduist deel uit maakt van het landschap.  De overgang tussen de stad en het groene ommeland is dus cruciaal. Een huidig bewoner van bijvoorbeeld Vathorst moet niet het gevoel krijgen dat door de bouw van Bovenduist, het landschap weer een stukje verder weg is komen te liggen. De betaalbaarheid van woningen staat voorop dus in lijn met het Deltaplan Wonen moet er in Bovenduist in de eerste plaats worden gebouwd voor mensen met een laag en middeninkomen De aanwezigheid van een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding is een randvoorwaarde om te kunnen starten met de ontwikkeling van Bovenduist. De wijk zelf moet dus een robuust netwerk van openbaar gebied krijgen, dat kwalitatief hoogwaardig is en veel verblijfskwaliteit biedt. Daarnaast moet zowel de gebouwde als de ongebouwde omgeving natuurinclusief zijn, biodiversiteit is een belangrijk onderdeel. Het maken van deze kwaliteit biedt de ruimte om in te zetten op (middel)hoogbouw, waarmee ook voldaan wordt aan de vraag naar woningen. Een slimme mix van woningen moet voorzien in de behoefte op lange termijn en niet alleen in de vraag op korte termijn. Dit betekent beter nadenken over de gevolgen van de vergrijzing en wat dit betekent voor het type woningen dat we realiseren. Voor Bovenduist is er de kans om na te denken over een hernieuwde rol van ‘de straat’. De afgelopen decennia wordt deze allereerst vormgegeven voor de auto, de maatvoering is hierop gericht. Andere gebruikers, maar ook groen komen later. In bovenduist zou de ‘straat’ juist onderdeel moeten worden van een netwerk van verblijfsplekken, groen en natuur. De wijk moet primair zijn ingericht op fietsers en voetgangers; we zetten maximaal in op het benutten van nieuwe vormen van mobiliteit. De auto krijgt een bescheiden plek, zo min mogelijk in het straatbeeld. Klimaatneutraal en circulair bouwen als norm: Bovenduist als hét voorbeeldproject van Nederland waar we op grote schaal klimaatneutraal bouwen.