Morgen wordt gestemd over een zgn extern onderzoek naar ‘gebeurtenissen Elswoutshoek 2014’. Komt de waarheid boven water? Wij vroegen een staatsrechtdeskundige wat de democratische legitimiteit is van een onderzoek dat niet onder auspiciën van de raad wordt uitgevoerd. D.w.z.: waar de raad buiten spel wordt gezet. Of, zo u wilt: waarbij de raad zijn lot in handen legt van een extern onderzoeksbureau dat weliswaar professioneel te werk zal gaan (daar bestaat geen twijfel over aan onze kant) maar met een onderzoeksopdracht op pad gaat die ‘boterzacht’ is. Een opdracht waarin integriteitsmeldingen niet worden meegenomen en ambtenaren buiten blijven. Dat baart ons zorgen, want daarmee lijkt de kans dat hiermee de problemen tot het verleden gaan horen, niet groot. Het doel is verzoening. Maar waaruit bestaat verzoening als de partijen die het meest beschadigd zijn er niet toe doen. Niet mogen spreken omdat hun belangenverstrengeling wordt verweten. Die term wordt de laatste tijd wel heel erg gemakkelijk in de mond genomen. Als het de gemeente even niet uitkomt dat je op de deur klopt, dan heet het ‘belangenverstrengeling’. Dat veronderstelt dat er een partij beter van wordt en de ander slechter. Terwijl de situatie hier juist zo is dat de gemeente alles onder de mat heeft geveegd en van meet af aan heeft geweigerd zaken in redelijkheid af te ronden zodat beide partijen met een teverden gevoel naar huis gaan. Daarvan is in de verste verte geen sprake. De staatsrechtdeskundige die wij benaderden voor ondersteuning in deze kwestie schreef ons  hierover als volgt:

‘Naar aanleiding van uw verzoek naar mijn staatsrechtelijk oordeel over het onderzoeksvoorstel zoals dat voorligt voor de raadsvergadering van 13 december as, bericht ik u als volgt.

Dit onderzoek is  geen raadsonderzoek als bedoeld in artikel 155a lid 1 Gemeentewet, ook al wordt de raad opdrachtgever genoemd. Het is juridisch een onderzoek zonder het gewenste effect, aangezien het niet op enige Gemeentewettelijke bepaling rust en derhalve ook geen verplichtingen creëert. Niemand heeft enige verplichting, dus niemand hoeft op te draven als getuige. Geen ex-burgemeester, geen ex-wethouder, geen ex-secretaris, geen ex-ambtenaar enzovoorts. Niemand wordt onder ede gehoord.

Een onderzoek als het onderhavige is eerst volstrekt zinvol als er een wettelijke verplichting voor alle (ex-)betrokkenen bestaat om de gevraagde medewerking te verlenen, zo nodig onder ede. Of met dit onderzoek de gehele waarheid boven water komt is dus maar de vraag. Wordt het doel van dit onderzoek gehaald of niet, dat is de vraag. Is het onderzoek gericht op volledige waarheidsvinding of is het de bedoeling om hiermee het onderwerp Elswoutshoek voorgoed van de raadsagenda af te voeren. Om vervolgens definitief als “afgedaan” te beschouwen. Bezien vanuit de controlerende rol en positie van de gemeenteraad kan ik mij niet voorstellen dat dit het geval is?

Mijn advies: laat de raad kiezen voor een raadsonderzoek, gebaseerd op de Gemeentewet en aangestuurd door (een commissie uit) de gemeenteraad. En niet voor dit burgemeestersonderzoek. Wie anders dan de raad (Grondwettelijk hoofd van de gemeente) voert immers de ultieme controle op gevoerd bestuur uit?

Het raadsonderzoek is sinds 2002 het krachtigste controle-instrument dat de raad in handen heeft. Het ligt op de weg van de raad om (uitsluitend) van dat instrument gebruik te maken als de situatie daarom vraagt.

Ook lees ik dat ‘De verspreidingskring’ van het onderzoeksrapport wordt beperkt tot het gemeentebestuur. Mooi geformuleerd maar nietszeggend want er wordt geen geheimhouding op dat rapport gelegd. De verspreidingskring wordt beperkt, maar degenen onder wie het onderzoeksrapport wordt verspreid doen niets verkeerds als zij het laten circuleren onder hun huisgenoten of collega’s op het werk.

Mijn advies: stel de raad donderdag voor, het onderwerp “Aanwijzen onderzoeksbureau Elswoutshoek” voor nader beraad van de raadsagenda af te halen, en laat de raad een motie aannemen waarin de raad verklaart op zo kort mogelijke termijn een besluit te nemen tot het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in artikel 155a lid 1 Gemeentewet, aangestuurd door (een commissie uit) de gemeenteraad. Hoe effectief wordt het geld immers besteed als de raad op afstand staat terwijl zijn eigen controlerende rol door een validatiecommissie (die elk democratisch mandaat ontbeert) wordt uitgevoerd? Een validatiecommissie die mandaat heeft van de raad maar waarin geen enkel raadslid zit: wat is de democratische meerwaarde? En waarom wordt nergens in het stuk vermeld dat artikel 155a lid 1 ev Gemeentewet moet worden omzeild? De raad moet kunnen kiezen en volledig worden geïnformeerd, dat is ook de bedoeling van een raadsvoorstel.

Het staat de raad vrij om dit voorstel te verwerpen door in meerderheid “tegen” te stemmen. Bedenk dat het “maar” een voorstel is. De raad heeft ook hier het laatste woord.

Ik geef de raad in overweging, zich terdege bewust te zijn van zijn controlerende rol, en de aan hem gegeven controle-instrumenten zelf in te zetten en wel op de wijze zoals de Gemeentewetgever zich dit voor ogen heeft gesteld. Niet met andere (buitenwettelijke) middelen, aangezien de raad op die manier inteert op zijn eigen controlerende rol. Een dergelijke raad loopt het niet te onderschatten risico te verworden tot een krachteloze, machteloze en tandeloze raad.

Ten overvloede wijs ik op de betreffende bepalingen uit de Gemeentewet:

Artikel 155a

De raad kan op voorstel van een of meer van zijn leden een onderzoek naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur instellen.

Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan hangende het onderzoek door de raad worden gewijzigd.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door de raad in te stellen onderzoekscommissie. De commissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit leden van de raad.

De artikelen 22, 82, derde lid, en 86, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de onderzoekscommissie.

De onderzoekscommissie kan de bij deze wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

De bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie worden niet geschorst door het aftreden van de raad.

Op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van een onderzoekscommissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving van het onderwerp van een onderzoek zijn de artikelen 139, tweede lid, 140 en 141 van overeenkomstige toepassing.

Alvorens de raad besluit tot een onderzoek, stelt hij bij verordening nadere regels met betrekking tot deze onderzoeken. In elk geval worden daarin regels opgenomen over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de commissie.

Artikel 155b

Leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de door de raad ingestelde rekenkamer, personen die de rekenkamerfunctie uitoefenen, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het nemen van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 155a nodig is.

Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van Onze Minister aan de vordering voldaan.

Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek als bedoeld in artikel 155a alle door de onderzoekscommissie gevorderde medewerking te verlenen.

Artikel 155c

Personen als bedoeld in artikel 155b, eerste lid, zijn verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige of deskundige te worden gehoord.

Een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, is niet tevens lid van de onderzoekscommissie.

De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen.

De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen.

De onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen.

De getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de onderzoekscommissie gehoord. Plaats en tijd van de openbare zitting worden door de voorzitter tijdig ter openbare kennis gebracht.

De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt.

Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt gehoord.

Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.’