Halleluja! Met de komst van de Omgevingswet in 2021 wordt de burger eindelijk gewaardeerd op zijn inbreng voor de fysieke leefomgeving, zo klinkt het uit de kelen van hen die er iets over te zeggen hebben. ‘Ambities zijn gericht op (...) burgerparticipatie’, schrijft minister Ollongren van Binnenlandse Zaken op 27 juni jongstleden aan de Kamer. Dat klinkt misschien wat stijfjes, maar staat er toch maar mooi.

Geen slingers

Niettemin hangen op het kantoor van het Landelijke Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) geen slingers aan het plafond. Voorlopig is het afwachten hoe de Omgevingswet uitpakt voor de burger die wil meedenken en meebeslissen over de leefomgeving, weerklinkt uit een gesprek met Van Mierlo.

Okay, afwachten dus. Hebben zich intussen wellicht gemeenten gemeld bij LSA met de vraag hoe ze burgers het beste kunnen laten participeren? Van Mierlo schudt het hoofd van nee. Het verbaast hem niet. Het komt deels, meent hij, omdat gemeenten de Omgevingswet benaderen als ‘een complexe opgave’.

Van Mierlo denkt dat gemeenten participatie te veel zien als een project, iets wat je op een traject of dossier plakt, terwijl participatie een continu proces is van kennisuitwisseling en dialoog, van ophalen en coproduceren. Wat niet helpt is dat de overheid zich tijdens de economische crisis heeft teruggetrokken uit de haarvaten van de samenleving. ‘Alle functies die te maken hebben met relatie en contact zijn geminimaliseerd: wijkagenten, huismeesters van woningcorporaties, ambtenaren die veel contact hadden met de samenleving.’