Gemeenten worstelen steeds vaker met geheimhouding, ziet hoogleraar staatsrecht Solke Munneke. Uiteindelijk besluit de gemeenteraad over wat geheim moet blijven, maar daarmee kan het ook een politieke kwestie worden. ‘Geheimhouding heeft iets onsympathieks.’

Geheimhouding duikt de laatste tijd geregeld op in de nieuwskolommen. Zo was het vertrek van de burgemeesters van Gennep en Noordoostpolder met geheimzinnigheid omgeven. Maar ook in grotere gemeenten speelde geheimhouding een rol, zoals in de kwestie-Schiekadeblok in Rotterdam, die D66-wethouder ­Adriaan Visser de kop kostte, maar waarin ook veel geheim bleef, tot frustratie van vooral de oppositie. In Maastricht laakte de oppositie de ‘geheimhoudingscultus’ van het college. Dat ging niet alleen over de informatievoorziening over de spionageaffaire, maar ook over een procedurevoorstel over rechtmatigheidsonderzoeken in de jeugdzorg en Wmo die ‘conform afspraak’ vertrouwelijk mochten worden ingezien door de raad. Volgens de oppositie was die afspraak nooit gemaakt.

Vreugdevuren

En in Den Haag was er debat of sommige passages in de informatie over het verkoopproces van aandelen Eneco niet onderdeel konden worden van het openbare debat. Pas na veel discussie en extra afspraken werd er het convenant over de vreugdevuren in Scheveningen openbaar gemaakt. Reden voor de Rekenkamer Den Haag om niet pas volgend jaar, maar dit jaar al te beginnen met haar eerste onderzoek naar geheimhouding. In 2017 was al uit een landelijke enquête onder raadsleden gebleken dat een derde van hen meent dat colleges van B&W ­geheimhouding gebruiken om misstanden uit de openbaarheid te houden. En meer dan de helft van hen ervaart de vele geheimhoudingen als belemmerend in het raadswerk. Zij kunnen hun controlerende taak daardoor minder goed uitvoeren en niet vrijelijk spreken over geheime stukken of er onderzoeken naar doen.