In 2016 werd de Waddenzee uitgeroepen tot het mooiste natuurgebied van Nederland. Zo’n bijzonder stukje Nederland zou dan ook toegankelijk moeten zijn voor iedereen. Via het Werelderfgoedcentrum Waddenzee willen we dat gaan realiseren. De Commissie Mobiliteit, Economie en Energie sprak op woensdag 21 februari over het verlenen van een eenmalige subsidie voor dit project.

Sinds 2009 is de Waddenzee UNESCO werelderfgoed. De Waddenzee is om veel redenen een uniek stuk natuur, dat zowel toegankelijk als behouden moet blijven. Lauwersoog is op dit moment voor veel bezoekers een startpunt voor de verdere ontdekking van het Waddengebied. Echter, er is geen centrale plek waar het gehele verhaal: de historische achtergrond, de ultieme ervaring en het onderzoek naar het natuurgebied bij elkaar komen. Er is behoefte aan een locatie waar beleving, educatie, ondernemerschap en onderzoek bij elkaar komen.

Het voornaamste doel van het Werelderfgoedcentrum (WEC) is om meer bewustzijn te creëren bij een groot (internationaal) publiek voor de bijzondere waarde van de Waddenzee en het Lauwersmeergebied. Het centrum wordt een combinatie van leren en beleven. De verhalen over de natuurgebieden en de iconische zeehond worden verteld en tegelijkertijd wordt er (internationaal) samengewerkt qua onderzoek en natuurbehoud. Het centrum wil het ecologische en economische visitekaartje worden voor de Wadden en Noord-Nederland.

Statenlid Bianca Kruize: ‘Het werelderfgoedcentrum sluit nauw aan bij de ambities van het College. We willen een innovatieve en duurzame provincie zijn met aandacht voor energieneutraal bouwen, natuur en landschap. Dit komt in het WEC samen. Ik heb gedeputeerde Staghouwer gevraagd naar de financiële ondersteuning vanuit andere partijen, Friesland in het bijzonder. De Waddenzee en het Lauwersmeer grenzen immers ook aan deze provincie. Daarover dient nog verdere afstemming plaats te vinden. D66 ziet de meerwaarde en het belang voor de brede regio en is verheugd dat de komst van het centrum op brede steun in de Groninger Staten kan rekenen.’