Op 4 september vond de 2e landelijke schrapdag bureaucratie in de jeugdzorg plaats. De schrapdagen zijn een initiatief van oud-minister Rita Verdonk en worden gedragen door het ministerie van VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten). Per regio zijn jeugdzorgwerkers bij elkaar geroepen om aan te geven welke bureaucratische regels goede jeugdzorg belemmeren en geschrapt zouden kunnen worden. Het doel van de tweede schrapdag was om de bevindingen van de eerste schrapdag in mei te delen met bestuurders, politici en beleidsambtenaren.

De gemeente Overbetuwe was goed vertegenwoordigd. De wethouder (de heer Engels) was aanwezig, meerder beleidsambtenaren, en ikzelf, zowel in de hoedanigheid van uitvoerend hulpverlener als raadslid.

Opvallend tijdens deze dag was dat bleek hoe moeilijk het is om uit alle regels en protocollen de meest belangrijkste te filteren die geschrapt zou kunnen worden. Zinvol was het echter wel. De aanwezige wethouders wisten niet wat ze hoorden; goed bedoeld beleid wat vertaald in protocollen, formats en in te vullen lijstjes op het bureau van de jeugdwerker terecht komt. Arno Lelieveld, bestuurder van Jeugdbescherming Gelderland, sprak de mooie woorden: “ De kwaliteit van een jeugdzorgwerker is niet in een product uit te drukken.”

Jeugdzorgwerkers zijn hulpverleners en zij zijn geschoold om in het contact met hun cliënten een proces opgang te brengen dat kinderen ten goede komt. Voor elke hulpvraag ontstaat een ander proces en er dienen steeds andere acties ondernomen te kunnen worden. Hulpverlening is een dynamisch proces en in de jeugdzorg ook vaak een zeer grillig proces. Of deze processen in de juiste banen geleid kunnen worden hangt af van de professionaliteit en persoonlijkheid van de hulpverlener en de samenwerking met de ouders. Hier zou in de dagelijkse praktijk ruimte voor moeten zijn, maar deze is er nu niet.

Het overheersen van protocollen en de daarmee gepaard gaande bureaucratie is al langer een probleem in de jeugdzorg, maar sinds de decentralisatie naar de gemeenten is dit verergert. Jeugdhulpverleners hebben nauwelijks nog tijd om achter hun bureau uit te komen en laten zich daardoor veel te weinig aan de cliënten zien. Wel worden zij geacht beleid uit te voeren wat voor ouders bepaald wat ze moeten doen of laten voor hun kinderen. Natuurlijk ontstaat er zo weerstand tegen jeugdzorg!

Het moet anders! Daar is iedereen het over eens. Maar waar moet die verandering vandaan komen?

In de eerste plaats zullen, op basis van vertrouwen in de professionaliteit en deskundigheid van jeugdzorgwerkers, beleidsmakers meer ruimte moeten geven aan wat ingevuld kan worden op de werkvloer. Deze ruimte dient niet opgeslokt te worden door steeds verantwoording af te leggen door middel van lijstjes aanvinken en formats invullen. Hier zullen bestuurders, wethouders en beleidsambtenaren echt keuzes in moeten gaan maken.

Ten tweede zullen de jeugdzorgwerkers zelf ook kritischer moeten kijken naar waar ze hun tijd aan willen besteden en het gesprek hierover aan durven gaan met hun leidinggevenden.

En dan zijn er nog de gemeenteraden; ook zij moeten alert zijn zodat het beleid wat hun ter goedkeuring aangeboden wordt, leidt tot meer ruimte op de werkvloer en niet tot het tegenovergestelde. Gemeenteraden zullen hun eigen drift tot monitoring en het inzetten van meetmethoden die gepaard gaan met oplopende bureaucratie los moeten laten. Ook daar zal een cultuuromslag moeten plaatsvinden.

12 februari 2020 staat de 3e landelijke schrapdag gepland.

We gaan dan kijken wat de gesprekken hebben opgeleverd en welke acties eruit voortgekomen zijn. Het is de laatste schrapdag in deze serie. Ik hoop echter dat het slechts een begin is. Het begin van een gewoonte dat bestuurders en hulpverleners rechtstreeks met elkaar in gesprek gaan waardoor beleid wat bedacht wordt de uitvoering ten goede komt en deze niet meer langer onmogelijk maakt. Ik blijf het gesprek in ieder geval voeren en ik hoop onze wethouder ook!