Naar aanleiding van het rapport van de Kinderombudsman over de problematiek rondom het zak- en kleedgeld in de jeugdzorg stelde de CDA-fractie op 21 september jl. schriftelijke vragen aan het college van de gemeente Reimerswaal. Raadslid Carla Hoogerland stelde dat op veel plaatsen tussen gemeenten en jeugdzorginstellingen geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de aanvraag en betaling van het zak- en kleedgeld. Gevolg daarvan is dat jongeren dit zakgeld vaak niet krijgen, terwijl dit wel van belang is voor hun ontwikkeling én dat instellingen vaak veel tijd kwijt zijn om ervoor te zorgen dat het geld er alsnog komt. Het college geeft in haar antwoord aan dat de gemeente wel financiële afspraken heeft gemaakt, maar instellingen zich hier niet altijd van bewust zijn (geweest). Inmiddels is er contact geweest tussen de Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland (deze organisatie regelt de inkoop van alle jeugdhulp voor de 13 Zeeuwse gemeenten) en de instellingen om de afspraken op te frissen. Verder neemt het college de aanbeveling van de Kinderombudsman over om vóór 1 januari 2018 nog duidelijkere afspraken met de instellingen te maken over de aanvraag en betaling van het zak- en kleedgeld. Dit zal wel in Zeeuws verband geregeld moeten worden. De gemeenteraad wordt op hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen. De schriftelijke vragen en beantwoording ervan: In reactie op uw schriftelijke vragen van 21 september 2017 betreffende Zak- en Kleedgeld binnen de Jeugdzorg treft u in deze brief onze antwoorden aan. Vraag 1: Herkent het college zich in de situatie die het rapport van de Kinderombudsman beschrijft?Het college is zich ervan bewust dat zolang er geen sprake is van een rechtelijke maatregel, de ouders de wettelijke verantwoordelijkheid hebben voor het onderhoud van hun kinderen. De ouders ontvangen voor dat onderhoud ook nog steeds kinderbijslag. Dit geldt ook als er sprake is van een Onder Toezicht Stelling (OTS). In de praktijk levert dat soms problemen op omdat de jeugdzorgaanbieders geen wettelijke mogelijkheden hebben om ouders te dwingen voor het onderhoud van hun kinderen te betalen. Als ouders niet bijdragen in het onderhoud van hun kind(eren) proberen de jeugdzorgaanbieders dit vanuit de eigen middelen op te lossen. Door de ontstane financiële krapte hebben zij hiervoor echter steeds minder mogelijkheden waardoor het voor kan komen dat kinderen verstoken blijven van zak en kleedgeld. De gemeenten hebben echter vanuit de Jeugdwet (artikel 2.3.) de zorgplicht om in zo'n situatie een financiële vergoeding beschikbaar te stellen. Kinderen met een voogdijmaatregel vallen onder verantwoordelijkheid van de voogdij-instelling. In 2015 bestond nog een eigenbijdrage van ouders voor de residentiële jeugdhulp. Deze was mede bedoeld om te voorzien in zak- en kleedgeld. Mede door druk vanuit de jeugdzorgregio's heeft de staatssecretaris deze eigen bijdrage geschrapt en vragen instellingen nu aan ouders een bijdrage. Lukt dit niet of weigeren de ouders, dan wordt gezocht naar een nnaatwerkoplossing. Op basis van bovenstaande redeneren wij dat de gemeente niet als eerste wettelijk (formeel) verantwoordelijk is. Er ontstaat pas een wettelijke verantwoordelijkheid als het onmogelijk blijkt zak en kleedgeld via de ouders te verkrijgen. Vraag 2: Welke afspraken zijn er namens de gemeenten) met de Gecertificeerde Instellingen (Gis) gemaakt over de bijzondere kosten in het algemeen en het zak- en kleedgeld in het bijzonder? In de tarieven welke zijn afgestemd en vastgelegd door de Inkoop Jeugdhulp Zeeland (IJZ = inkoopbureau Jeugdzorg) is een bijdrage voor zak- en kleedgeld opgenomen. De vergoeding voor hulp of zorg is een zogenaamd integraal tarief. Naar aanleiding van het rapport van de kinderombudsman en de vragen die daarop gesteld zijn door uw CDA fractie is wel duidelijk geworden dat instellingen zich daarvan niet altijd bewust zijn (geweest). Inmiddels is daarover contact geweest tussen contractbeheerders van Inkoop Jeugdhulp Zeeland en de zorgaanbieders. Vraag 3: Is het college bekend met de afspraken die door de gecertificeerde instelling met de residentiële instellingen zijn gemaakt over de verstrekking van zak en kleedgeld? Omdat de inkoop en vergoeding/betaal-systematiek via Inkoop Jeugdhulp Zeeland (IJZ) verloopt is het college niet inhoudelijk van alle afspraken op de hoogte. Verwacht mag worden dat betrokken uitvoerders (ambtenaren) en instellingen wel op de hoogte zijn van e.e.a. Zoals gemeld zijn de afspraken met betrekking tot zak en kleedgeld nog eens opgefrist. Vraag 4: Is het college bereid om, conform de aanbevelingen van de Kinderombudsman, voor 1 januari 2018 duidelijke afspraken met de betrokken instellingen te maken over de aanvraag en betaling van zak- en kleedgeld? Uit het rapport van de Kinderombudsman blijkt nadrukkelijk dat ten aanzien van dit onderwerp verdere afstemming en afspraken noodzakelijk zijn. Het college van Reimerswaal is zeker bereid om gebruikmakend van de aanbevelingen van de Kinderombudsman nog duidelijkere afspraken te maken voor 1 januari 2018 en zal daar ook aandacht voor vragen. Wel wijst het college erop dat om tot Zeeuws-brede afspraken te komen zij niet zelfstandig kan opereren en e.e.a. derhalve binnen Zeeuws verband geregeld dient te worden. Inmiddels zijn gesprekken daarover gaande. Vraag 5: De Kinderombudsman constateert dat er veel onduidelijkheid is ten aanzien van deze specifieke vorm van bijzondere kosten in de jeugdbescherming. Er zijn er echter veel meer geformuleerd. Kan het college de gemeenteraad in beeld brengen welke afspraken met de gecertificeerde instellingen zijn gemaakt ten aanzien van andere bijzondere kosten en in hoeverre pleeggezinnen en residentiële instellingen op de hoogte zijn van de mogelijkheden van vergoedingen? De bijzondere kosten waaraan in deze vraag wordt gerefereerd zijn genoemd in de factsheet bijzondere kosten Jeugdbescherming april 2016 van de VNG. Er worden in die factsheet 3 categorieën bijzondere kosten genoemd te weten: algemene bijzondere kosten, ziektekosten en kosten forensische diagnostiek. Op basis van wetgeving (art. 303 BW) heeft de met voogdij belaste stichting dezelfde bevoegdheden en plichten als ieder andere voogd. Die verplichting brengt met zich mee dat binnen de tariefafspraken met die zorgaanbieders deze kosten zijn opgenomen (doorgerekend). Er is dan ook sprake van een integraal tarief waarin deze kosten zijn verwerkt. Vraag 6: De gemeenteraad wordt van de verdere ontwikkelingen op dit onderwerp graag op de hoogte gehouden. Wij zeggen bij deze toe de ontwikkelingen met betrekking tot bijzondere kosten binnen de jeugdhulp/jeugdzorg duidelijk te communiceren richting de raad.