Door burgerlid Lydi Groenewegen

‘In het eenlinglandschap van mijn moeder is het stil’ is de beginregel uit een van mijn gedichten. Mijn moeder had Alzheimer en woonde in een verpleegtehuis toen ik het schreef. Ik dacht eraan toen ik met mijn rugzak en boodschappenlijstje op het dorpsplein van Herwijnen aankwam, niet ver van het plaatselijke verzorgingstehuis vandaan.

Het was dinsdagmiddag en de dinsdagmiddagmarktkramen stonden op gepaste afstand van elkaar opgesteld met daartussen rood-witte linten en opgestapelde kratten die ons de weg van het wachten wezen. Als eenlingen stonden we in stilte opgesteld. Alsof we in de coulissen stonden tot we op mochten komen.

Toen ik aan de beurt was kreeg ik de volle aandacht van de groentevrouw. Ze reikte me gehandschoend de appels, venkel en preien aan die als glanzende rekwisieten op me lagen te wachten. Ik zag en hoorde alles bewuster op de markt dan ik ooit eerder zag en hoorde.

Bij thuiskomst kwam er een mail binnen met de titel: ‘poëzie-uitwisseling’. Een soort kettingbrief, maar dan met gedichten, van en voor mensen die van poëzie houden. Ik liep naar mijn boekenkast en bladerde door wat bundels. Het mooie van poëzie is dat het ruimte geeft aan degene die het leest, het zijn geen meningen, maar gedachten en beelden die stemmen tot nadenken.

Diezelfde avond had ik een ZOOM-vergadering met de gemeenteraad. Allemaal zaten we in ons eenlinglandschap, met een koptelefoon op. Wachten is kijken en denken. Dat deden we allemaal, online en in stilte. Pas wanneer er een digitaal handje omhoogging kreeg iemand het woord van de voorzitter. Even hoopte ik dat deze vorm van ‘optreden’ een nieuwe dimensie aan het taalgebruik zou geven. Omdat er geen lichaamstaal ingezet kon worden - behalve dan wat gepluk aan kinnen, neuzen en brillen - viel het me nog meer op hoe uitvoerig we onszelf en elkaar herhalen, hoe dichtgemetseld de taal is die we gebruiken, hoeveel woorden er nodig zijn om weinig te zeggen.

Naast me lagen de dichtbundels die ik ’s middags had opgepakt. Op mijn scherm ging het over extra geld voor een jachthaven die gebouwd gaat worden in Geldermalsen, over het robuust op de toeristische kaart zetten van de gemeente, over de bodemkwaliteit, over het terughalen van VTH-taken. Ik hoorde vooral meningen, weinig gedachten en beelden die stemden tot nadenken. Vragen van PvdA en GroenLinks over terugschakelen en herbezinnen om mogelijke nieuwe inzichten in tijden van veranderingen kansen te geven, werden weggewoven.

Ik had op mijn handje willen drukken om onderstaand gedicht van Hester Knibbe voor te lezen. En aan iedereen vragen waar dat dode paard voor zou kunnen staan. Maar ik durfde niet.

Trekken

 

Dood paard. Maar dat zeggen we niet

het gaat om winnen verslepen

tot over de linie. Wij hebben

 

nog idealen melden we grimmig

met rooie zwetende koppen van al dat

 

dood paard. Touw om de nek dus

hakken we eerst de hoeven eraf

om hem lichter te maken, knippen

vervolgens de manen kort. Denken we

 

plots aan het hart hoe zwaar dat kan wegen.

 

Ook dat snijden we uit, kwakken het over de schouder

weg. Blijft het gegeven van die grijnzende

stinkende niet meer te sluiten bek.

 

Hester Knibbe

uit: As, Vuur - gedichten