De campagnes moeten nog beginnen, maar toch moeten gemeenteraden nu al nadenken over het formatieproces. Althans, als zij dat volgens sociocratische principes willen doen, waarin besluitvorming op basis van ‘consent’ centraal staat. Een raadsbreed programma, of zelfs een maatschappelijk programma, kan het resultaat zijn. Utrechtse Heuvelrug heeft er goede ervaringen mee.

De keuze van Utrechtse Heuvelrug om op een andere dan de tot dan toe gebruikelijke manier te formeren, kwam vier jaar geleden niet zo maar uit de lucht vallen. De gemeente werd in de raadsperiode 2010-2014 geplaagd door ‘politiek gedoe’, vertelt D66-fractievoorzitter en lijsttrekker Hugo Prakke. Er was onder meer gedoe over een nieuw gemeentekantoor, de sfeer in de raad was niet optimaal en een wethouder moest het veld ruimen. ‘Halverwege de raadsperiode was iedereen het er over eens dat er sprake was van een kloof tussen inwoners en de politiek.’ Een oproep van de burgemeester aan inwoners om mee te denken over hoe het anders kan, was niet aan dovemans oren gericht. Een groep betrokken burgers, bruggenbouwers genoemd, ging aan de slag met de vraag hoe die kloof kon worden overbrugd. De bruggenbouwers kwamen met aanbevelingen die later door de raad werden overgenomen. ‘Een daarvan was om meer op basis van consent tot besluitvorming te komen. Democratie is meer dan de helft plus een. Ga kijken naar wat je bindt in plaats van de polarisatie zoeken’, vertelt Prakke. Consent is een van de leidende sociocratische principes.

Die consent-gedachte is doorgetrokken tijdens het formatieproces in 2014. Want de bruggenbouwers nodigden een maand voor de verkiezingen van maart 2014 alle fractie- en partijvoorzitters voor een ontbijtje uit, om het animo te peilen om het formatieproces anders te doen. ‘We waren met zijn allen bezig met een traject om gemeenschappelijke delers te vinden, en tijdens de verkiezingen benadrukken partijen weer de verschillen’, vertelt Jan Broekgaarden, een van de bruggenbouwers. ‘Wij stelden voor om de formatie vanuit een positieve insteek en niet vanuit de ‘uitsluitgedachte’ op te pakken.’ Hoewel geen enkele partij zich voor de verkiezingen aan ‘anders formeren’ wilde committeren, pakte D66 na de verkiezingen de handschoen op. De partij had bij de verkiezingen de meeste stemmen gekregen en kon het initiatief tot de vorming van een nieuw college nemen. ‘Toen hebben we gezegd: laten we proberen om via consent tot een raadsbreed programma te komen’, aldus Prakke.

En zo geschiedde. Twee werkgroepen, elk onder leiding van een bruggenbouwer, gingen aan de slag. De ene boog zich over de financiën, de andere over de inhoud. Niet alleen politici van alle partijen, maar ook burgers konden bij die openbare bijeenkomsten aanschuiven. Daar werd overigens mondjesmaat gebruik van gemaakt. In de weken na de verkiezingen tot aan de vaststelling van het raadsprogramma gingen de politici van alle raadsfracties met elkaar in gesprek met als doel te komen tot een programma waar iedereen zich in kon vinden. ‘Dat behelst het begrip consent. Als iemand aangeeft ergens onoverkomelijke bezwaren tegen te hebben, dan is de vraag aan die persoon wat we aan het voorstel moeten doen om er voor te zorgen dat die persoon er geen onoverkomelijke bezwaren meer tegen heeft. Dan kun je uitkomen op iets waar iemand anders onoverkomelijke bezwaren tegen heeft. Zo blijf je met elkaar in gesprek totdat er iets ligt’, verduidelijkt Prakke. ‘Het is iets anders dan een compromis. Het is niet zo als de een zegt ‘we gaan links’ en de ander wil rechtsaf, dat we dan maar rechtdoor gaan, want dan hebben beide partijen er onoverkomelijke bezwaren tegen. Je gaat echt kijken naar het hogerliggende doel dat je wilt bereiken.’ Met besluitvorming op basis van consent creëer je een gezamenlijke verantwoordelijkheid’, voegt Rob van den Eyden, adviseur van het Sociocratisch Centrum en trekker van de werkgroep #AndersFormeren vanuit Code Oranje toe. ‘Het volstaat voor alle betrokkenen niet meer om alleen je eigen standpunt te verkondigen. Als je mee wilt beslissen, zul je ook rekening moeten houden met de gezamenlijke doelstelling en de standpunten van de anderen. Dat voorkomt dus de polarisatie tussen oppositie/protest partijen die ‘erbuiten’ blijven staan en coalitiepartijen die claimen dat ‘iemand nou eenmaal verantwoordelijkheid moet nemen’.’

Het formeren op basis van sociocratische principes is geen ellenlang proces gebleken; eind april lag er een raadsbreed programma. ‘Dat was een programma op hoofdlijnen, want hoe dieper je gaat en hoe gedetailleerder het wordt, des te lastiger wordt het om overal consent over te krijgen’, erkent Prakke. ‘Mijn beeld is dat we het over 80 tot 90 procent met elkaar eens waren. Bij de overige 10 tot 20 procent gaat het meer om principiële onderwerpen.’ Daarover werden procesafspraken gemaakt. ‘Op de zondagsopenstelling kregen we geen consent. We hebben dat wel in het raadsprogramma benoemd, aangegeven dat we er later in de raad een voorstel over zouden behandelen en dat we dan zouden zien waar de meerderheden op dat moment zouden liggen.’ Niet het hele formatieproces ging volgens de sociocratische principes. Toen het tijd was om wethouders te benoemen, gingen de deuren ‘ouderwets’ dicht. Alle fracties afzonderlijk gaven bij de externe formateur Bert Bakker aan welke vier partijen in hun ogen het college moesten gaan vormen en welke wethouderskandidaat zij wilden leveren. ‘Bert Bakker heeft daaruit de grootste gemeenschappelijke deler genomen’, aldus Prakke. Dat zou hij een volgende keer anders doen. Broekgaarden en Van den Eyden hebben ideeën hoe het anders kan. Kort gezegd komt het er op neer dat op basis van het raadsprogramma, raadsbreed de portefeuilles en daarbij behorende functieprofielen voor wethouders worden vastgesteld. Net zoals bij het raadsprogramma moet vervolgens in gezamenlijkheid, op basis van inhoudelijke argumenten, de wethouders worden benoemd.

Terugkijkend stelt Prakke dat in deze raadsperiode geen sprake meer is geweest van ‘politiek gedoe’. ‘Natuurlijk hebben we wel discussies, maar er zit veel meer gezamenlijkheid in. De gemeenschappelijker deler is het uitgangspunt; niet de verschillen.’ Groot voordeel van het werken met een raadsprogramma vindt Prakke dat de raad veel meer de regie heeft. ‘Je wordt niet door het college geleefd. Het college voert wat er in het raadsprogramma staat; niet meer en niet minder.’ Ook Broekgaarden is positief. ‘Het ouderwets vliegen afvangen is niet meer van deze tijd. Daar zit de burger niet op te wachten en dat vervreemdt de politiek van de burger.’ Met Prakke vindt hij dat het proces voor verbeteringen vatbaar is, zoals het meer betrekken van burgers.

Het merendeel van de raad van Utrechtse Heuvelrug heeft aangegeven de formatie opnieuw volgens sociocratische principes te willen oppakken, al moet de knoop daarover nog worden doorgehakt. Andere gemeenteraden die oor hebben naar ‘sociocratisch formeren’ moeten daarover nu al afspraken maken, benadrukken Prakke, Broekgaarden en Van der Eyden. Prakke: ‘Je moet het niet laten afhangen van wie de grootste is; je moet gezamenlijk het proces ingaan. Begin op tijd, al voor de verkiezingen.’

Dit artikel is ook te vinden op de website van Binnenlands Bestuur