Er blijken grote verschillen te zijn tussen hoe mannelijke statushouders naar werk begeleid worden en de begeleiding van vrouwelijke statushouders. Terwijl integratie van beiden voorop moet staan, en werk daarbij van grote invloed is. D66 raadslid Mattijs Loor stelt onderstaande schriftelijke vragen om de situatie in Arnhem duidelijk te krijgen.

Geacht College,

Vorige week schreef NRC over de begeleiding van nieuwkomers naar werk dat deze zich vaak nog in de eerst plaats richt op mannen. Dit signaal is ons ook uit de Arnhemse situatie bekend. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) stelt in het rapport ‘Mind the Gap’ dat de begeleiding die statushouders uit de bijstand moet helpen nog te veel is gericht op mannen. Vluchtelingenvrouwen ervaren grotere barrières dan mannen. Over heel Nederland gezien had, van de mannelijke Syrische statushouders die in de periode 2014-2016 een verblijfsvergunning kregen, in 2018 bijvoorbeeld 15 procent een baan, tegenover 4 procent van de vrouwelijke Syrische statushouders.

Mannelijke statushouders hebben vaak een voorsprong bij hun integratie, omdat zij eerder naar Nederland komen. De vrouwelijke statushouders volgen vaker bij gezinshereniging. Hierdoor lijkt begeleiding van de man naar betaald werk vaak kansrijker. Ook komt het voor dat mannen in het integratietraject aangeven dat zij het niet wenselijk vinden als hun vrouw gaat werken.

Natuurlijk kan het zo zijn dat het voor het gezin als geheel goed is om de man met prioriteit te begeleiden naar betaald werk. D66 is echter van mening dat in de begeleiding door of namens de gemeente mannelijke en vrouwelijke statushouders in basis gelijke kansen moeten krijgen en heeft daarom de volgende vragen.

Hoeveel procent van de Arnhemse statushouders die in de jaren 2014 tot en met 2016 een verblijfsvergunning heeft gekregen heeft een baan, en hoe is dit percentage voor mannen respectievelijk vrouwen? Deelt het college ons standpunt dat in de begeleiding bij het vinden van werk mannelijke en vrouwelijke statushouders gelijke kansen moeten krijgen? Herkent het college het beeld dat de bemiddeling van vrouwelijke statushouders moeilijker gaat? Welke oorzaken zijn hiervoor volgens het college aan te wijzen? Op welke wijze garandeert de gemeente Arnhem de kansengelijkheid van mannelijke en vrouwelijke statushouders in de begeleiding naar werk? Hoe gaat de gemeente Arnhem om met situaties waarin mannelijke statushouders het onwenselijk vinden als hun vrouw begeleiding krijgt in het vinden van betaald werk? Op welke wijze blijven andere (volwassen) gezinsleden bij de gemeente in beeld op het moment dat de eerste persoon binnen een gezin aan het werk is, en zij dus veelal niet meer uitkeringsgerechtigd zijn? Op welke wijze garandeert het college in deze aanpak kansengelijkheid en gelijke ontwikkelmogelijkheden voor alle nieuwe Arnhemmers? Welke overige lessen trekt het college uit het rapport van het KIS en op welke wijze is dit van invloed op toekomstig beleid?

Met vriendelijke groet,

Mattijs Loor D66 Arnhem