Laat ik helder zijn: D66 is bereid om fors te investeren om onze zorg beter te maken. Omdat het ons allemaal aangaat. Tegelijkertijd moeten we eerlijk zijn, kijkend naar mensen en middelen. Op deze weg kunnen we niet vooruit. Op deze weg doorgaan, maakt het zorgsysteem uiteindelijk onhoudbaar.
Zoals ik al zei: wij zien rigoureuze samenwerking als antwoord.
We hebben grofweg vijf smaken samenwerking voor ogen – waarvan sommigen al zijn ingezet en anderen nog in de kinderschoenen staan.
Ik loop ze alle vijf kort langs en hoor straks graag jullie reactie.
Want D66 zou D66 niet zijn als we ons niet lieten inspireren door, en vooral ook zouden luisteren naar professionals als jullie.
(a) Samenwerking op systeemniveau
Als eerste de samenwerking op systeemniveau. Voordat dit kabinet aantrad, sloot het ministerie nog zogeheten ‘hoofdlijnakkoorden’.
Deze werden tussen ministerie, verzekeraars en één specifieke zorgsector gesloten. Dit ging voorbij aan het feit dat, net als je lichaam één systeem is, het zorgsysteem dit ook zou moeten zijn. De huisarts werkt met het ziekenhuis, de fysiotherapeut met de thuiszorg.
Daarom heeft minister Kuipers alles op alles gezet voor een integraal zorgakkoord. Na lange onderhandelingen werd dat akkoord vorig jaar gesloten met ruim 13 partijen. Van artsenorganisaties tot verzekeraars, van verpleegkundigen tot patiënten en van gemeenten tot huisartsen. Dit akkoord is een goed begin. Een prototype.
En daarom vind ik het ook zo belangrijk, dat die gekozen koers straks wordt voortgezet.
(b) Samenwerking door zorgaanbieders onderling
Eén abstractieniveau lager is er een wereld te winnen als zorgaanbieders onderling beter gaan samenwerken. Er zijn in Nederland op dit moment meer dan 45.000 (!) zorgaanbieders.
Lange tijd was de gedachte, dat als al deze aanbieders maar heel hard met elkaar zouden concurreren, we de beste zorg zouden krijgen. Maar als je concurreert, wil je natuurlijk niet dat je ‘concurrent’ alles van je weet. Dus houd je je kaarten tegen de borst.
Je gunt elkaar eigenlijk niks, om de woorden van Bertine Lahuis
vorige week in het Financieel Dagblad kort samen te vatten.
Concurrentie zou innovatie brengen, geloofden we lange tijd.
Wat natuurlijk zo is, maar het hoeft niet de unieke route naar innovatie te zijn. Als je samenwerking voorop zet als één van de belangrijke pijlers onder het systeem, neem je afscheid van de gedachte dat concurrentie moet lonen. Laten we een systeem optuigen
waarin juist het samen beter worden terugbetaalt. Iets dat jullie bij het Radboud al in de praktijk brengen.
De samenwerking met ziekenhuizen als Rijnstate, of ouderenzorgorganisaties als Pantein, brengt meer mogelijkheden.
Op het gebied van capaciteit, kennis en personeel. Allemaal voor een doel: betere zorg voor de patiënt.
(c) Samenwerking tussen individuen die allemaal ergens de beste in zijn
De derde variant van samenwerking gaat over al die individuen die op één bepaald vlak uitblinken. Het gevoel dat je ergens de beste in bent
en met dit talent het verschil maakt voor een ander, is onbeschrijfelijk. Dit moet alle ruimte krijgen. Heel goed worden door herhalen, dat is de gedachte. Vergelijk het met de specialiteit in een restaurant. We kennen allemaal de restaurants
met zo’n boek als menu. Met 336 verschillende keuzes op de kaart.
Met foto’s van alle gerechten. Bij zo’n restaurant laat je toch al gauw dat boek links liggen en vraag je wat de specialiteit is…
en die kies je dan. Want daar zullen ze goed in zijn. Als Marlies in Ziekenhuis A de beste arts is op het gebied van diagnostiek,
en David in Ziekenhuis B de beste in opereren, dan is het logisch voor de beste kwaliteit van zorg dat Marlies de diagnostiek doet en David de operatie. Alleen is dat niet hoe we het nu geregeld hebben.
De standaard is dat ze allebei zowel diagnostiek als de operatie doen.
Het gevolg is: slechtere zorguitkomsten. Er moet aan best wat knoppen gedraaid worden om dit te veranderen. Toen Ernst voorstelde dat er minimum volumenormen van, zeg,
100 behandelingen per arts per jaar nodig waren, zat hij aan tafel met allerlei artsenorganisaties. Het rondje werd afgegaan en één voor één vielen artsenorganisaties over elkaar heen. ‘Waardeloos idee’
‘Hoe durft Den Haag in te grijpen in hoe ik mijn zorg lever’
En ga zo maar door.
Tot aan het eind van het rondje, toen de patiëntenorganisatie aan het woord kwam: ‘Fantastisch idee, waarom niet gewoon minimaal 200 per jaar?’ Zij zagen ook: dit land wordt beter van juist meer restaurants met één uitmuntende specialiteit… Daarbij zeg ik ook: uit eten gaan is leuk. Maar doordeweeks wil je wel om de hoek de boodschappen kunnen doen. Specialiseren is goed,
maar altijd met beschikbare eerstelijnszorg dichtbij. Gelukkig is er inmiddels een voorzichtig begin gemaakt met het opnemen van minimum volumenormen, maar grotere stappen zijn nodig.
Want de weerstand blijft groot. En die weerstand mag het niet winnen, van de wens van een willekeurige patiënt om de best mogelijke zorg te ontvangen.
(d) Samenwerking door coördinatie van zorg
Een vierde vorm van samenwerking gaat over coördinatie van zorg.
De coronapandemie heeft mij een overtuigd voorstander gemaakt van het idee van coördinatiecentra. Er kwam tijdens de pandemie real-time inzicht waar welke capaciteit beschikbaar was,
zodat mensen zo snel mogelijk op de juiste manier geholpen werden.
Dat werkte. Dus is het mooi dat Ernst nu ook voor de acute zorg werkt aan regionale Zorg Coördinatiecentra – naar model van hoe we het tijdens de pandemie aanpakten. Met zo’n centrum kan een patiënt ook zélf contact opnemen, net als de huisarts. Die hoeft dan niet langer tig keer te bellen om een patiënt op de juiste plek terecht te krijgen. Maar ik wil niet dat we stoppen bij de acute zorg.
Ook voor andere zorg kan dit soort coördinatie helpen om de schaarse capaciteit zo goed mogelijk te verdelen.
(e) Samenwerking door digitalisering
Dat brengt mij bij het vijfde en laatste punt op weg naar betere samenwerking: de grootschalige en verregaande digitalisering van zorg. Als voorstander hiervan word je al gauw als koud en onpersoonlijk afgeschilderd. Alsof digitalisering altijd de tegenpool is
van warm en menselijk. En dat is een vergissing.
Want door die patiënten die dat kunnen en willen, digitaal te helpen, blijft er meer tijd over voor de patiënt die het moeilijk vindt
of een complexe vraag heeft. Meer tijd dus voor de patiënt die wél een fysieke afspraak wil of nodig heeft.
Waar we het sinds de pandemie doodnormaal vinden om thuis te werken, en structureel gebruik maken van de kansen die digitalisering ons biedt, benutten we die kansen maar weinig voor de zorg.
Gelukkig is dankzij D66-Kamerlid Wieke Paulusma de eerste stap gezet, met de initiatiefwet voor het recht op een digitaal consult.
Dankzij de inzet van D66 is er nu óók een wet die de zorgsystemen van verschillende ziekenhuizen beter op elkaar aansluit, zodat deze met elkaar kunnen communiceren. Moet je eens bedenken hoeveel sneller er geschakeld kan worden en welke fouten worden voorkomen! En hoeveel minder tijd je als zorgmedewerker kwijt bent aan meermaals dezelfde gegevens intikken, als systemen wel met elkaar kunnen praten. Dat scheelt tijd en bureaucratie die je dan kan besteden aan waar het echt om gaat: contact met en aandacht voor de patiënt.
Maar we moeten verder kijken. Bijvoorbeeld door het voor patiënten
makkelijker te maken. Door nu echt in te zetten op één Persoonlijke gezondheidsomgeving. Of door telemedicatie en monitoring op afstand veel vanzelfsprekender te maken.
En we moeten digitalisering en innovatie ook vooral samen met jullie doen. Want jullie kunnen haarscherp vertellen welke innovatie je zoekt, en van welke je juist last hebt.