Op 21 maart stemden 15.727 kiezers voor de nieuwe gemeenteraad. De 5 partijen die buiten de onderhandelingen voor een raadsprogramma werden gehouden, kregen 6.266 kiezers achter zich. Afgerond is dat 40%.

Vier jaar geleden mocht de grootste verliezer (PvdA) aanschuiven en werd de grootste winnaar (D66) verbannen naar de oppositiebanken. Motief: we (NL, CDA en PvdA) hadden het in de voorgaande raadsperiode zo gezellig samen. Voor een redelijke meerderheid deed de CU/SGP mee. In 2018 mochten NL, CDA, CU/SGP en GL van de informateur “meedoen”. Motief: zij hadden allemaal gewonnen bij de verkiezingen. Jammer voor de PvdA. Had voor de gezelligheid graag meegedaan, maar ja, 1 zetel………

Winnen is natuurlijk prettig, maar mag geen motief voor samenwerking zijn. De vraag is, of je elkaar programmatisch vindt. Dan telt uitsluitend het belang van de burgers. Op basis van een sterk inhoudelijk programma stel je een college samen. Daarbij geldt primair de kwaliteit van de bestuurders, boven het partijbelang.

Ook nu weer zegeviert de al decennialange politieke cultuur in Epe. Onderhandelingen in de achterkamertjes met als uitkomst een coalitie als een gesloten blok en met een oppositie die zich weer 4 jaar mag afvragen of ze er eigenlijk toe doen.

D66 ziet dat anders en vindt dat alle partijen, hoe klein van omvang ook, in het openbaar moeten kunnen meedoen aan het tot stand komen van een raadsakkoord. Daar was, gegeven de uitslag van de verkiezingen ook alle reden toe. Op zichzelf is het schandelijk zoveel kiezers in de kou te laten staan. Het draagt niet bij aan het democratisch draagvlak van de coalitie. Lokale politiek staat het dichtst bij de burger. Dat althans is de algemene opvatting, waar vooral lokale groeperingen zich op laten voorstaan. Dat dit voor 40% van de kiezers kennelijk niet geldt, geeft te denken.

Hans Visser